ECLI:NL:GHAMS:2015:3780

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 juni 2015
Publicatiedatum
15 september 2015
Zaaknummer
23-001142-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep wegens uitkeringsfraude met betrekking tot gezamenlijke huishouding en verblijfadres

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor uitkeringsfraude, waarbij haar was ten laste gelegd dat zij niet op haar uitkeringsadres verbleef en samenwoonde met een medeverdachte, zonder dit te melden aan de Sociale Dienst. De tenlastelegging omvatte feiten die zich hebben voorgedaan tussen 27 november 2001 en 15 augustus 2011. Tijdens de zittingen in hoger beroep is het hof tot de conclusie gekomen dat de bewijsmiddelen niet voldoende zijn om de verdachte te veroordelen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte plausibele verklaringen heeft gegeven voor haar verblijf en de omstandigheden rondom haar kinderen, die in Amsterdam naar school gingen. De verklaringen van getuigen en de omstandigheden rondom de verdachte wijzen niet eenduidig op een gezamenlijke huishouding met de medeverdachte. Het hof heeft daarom het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

Parketnummer: 23-001142-13
Datum uitspraak: 10 juni 2015
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 21 februari 2013 in de strafzaak onder parketnummer 13-480187-09 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1974,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
27 mei 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
zij in of omstreeks de periode vanaf 27 november 2001 tot en met 31 augustus 2009 te Amsterdam en/of Zwanenburg, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, in elk geval alleen, in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift (te weten artikel 65 van de Algemene bijstandswet en/of artikel 17 van de Wet werk en bijstand) opgelegde verplichting, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de Sociale Dienst te Amsterdam en/of de Gemeente Haarlemmermeer, immers heeft/hebben zij en/of haar mededader, te weten [medeverdachte], (in die periode en op die plaats) geheel of gedeeltelijk niet aan genoemde dienst(en) medegedeeld of kenbaar gemaakt dat
- zij, verdachte, niet op haar uitkeringsadres verbleef en/of had verbleven, althans niet haar hoofdverblijf op haar uitkeringsadres had en/of heeft gehad en/of
- zij en haar mededader samenwoonde(n) en/of had(den) samengewoond en/of
- zij en haar mededader een gezamenlijke huishouding voerde(n) en/of had(den) gevoerd,
zijnde dit (een) gegeven(s) waarvan zij en/of haar mededader wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dit/deze gegeven(s) van belang was/waren voor de vaststelling van het recht op een verstrekking of tegemoetkoming - namelijk een uitkering krachtens de Algemene bijstandswet en/of de Wet werk en bijstand - dan wel voor de hoogte of de duur van voornoemde verstrekking of tegemoetkoming, zulks terwijl dit feit kon strekken en/of had kunnen strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander;
en/of
zij in of omstreeks de periode vanaf 27 november 2001 tot en met 31 augustus 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, in elk geval alleen, in strijd met een haar mededader, te weten [medeverdachte], bij of krachtens wettelijk voorschrift (te weten artikel 65 van de Algemene bijstandswet en/of artikel 17 van de Wet werk en bijstand) opgelegde verplichting, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de Sociale Dienst te Amsterdam en/of de Dienst Werk en Inkomen te Amsterdam, immers heeft/hebben zij en/of haar mededader (in die periode en op die plaats) geheel of gedeeltelijk niet aan genoemde dienst(en) medegedeeld of kenbaar gemaakt dat zij en haar mededader
- samenwoonde(n) en/of had(den) samengewoond en/of
- een gezamenlijke huishouding voerde(n) en/of had(den) gevoerd,
zijnde dit (een) gegeven(s) waarvan zij en/of haar mededader wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dit/deze gegeven(s) van belang was/waren voor de vaststelling van het recht op een verstrekking of tegemoetkoming - namelijk een uitkering krachtens de Algemene bijstandswet en/of de Wet werk en bijstand - dan wel voor de hoogte of de duur van voornoemde verstrekking of tegemoetkoming, zulks terwijl dit feit kon strekken en/of had kunnen strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander;
2:
zij in de periode vanaf 01 september 2009 tot en met 15 augustus 2011 te Zwanenburg, in elk geval in Nederland, in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift (te weten artikel 17 van de Wet werk en bijstand) opgelegde verplichting, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de Gemeente Haarlemmermeer, immers heeft zij, verdachte, (in die periode en op die plaats) geheel of gedeeltelijk niet aan genoemde dienst medegedeeld of kenbaar gemaakt dat zij niet op haar uitkeringsadres verbleef en/of had verbleven, althans niet haar hoofdverblijf op haar uitkeringsadres had en/of heeft gehad, zijnde dit (een) gegeven(s) waarvan zij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dit/deze gegeven(s) van belang was/waren voor de vaststelling van het recht op een verstrekking of tegemoetkoming - namelijk een uitkering krachtens de Wet werk en bijstand - dan wel voor de hoogte of de duur van voornoemde verstrekking of tegemoetkoming, zulks terwijl dit feit kon strekken en/of had kunnen strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte, na verdiscontering van de overschrijding van de redelijke termijn, voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd voor de duur van 2 jaren, alsmede een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.

Vrijspraak

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de bewijsmiddelen, waaronder de verklaringen van de getuigen bij de rechter-commissaris, in hun onderlinge samenhang bezien, voldoende grondslag vormen voor de conclusie dat verdachte in de ten laste gelegde periodes feitelijk heeft samengewoond met de medeverdachte [medeverdachte], en zich, door deze situatie niet kenbaar te maken aan de Sociale Dienst of de Dienst Werk en Inkomen, schuldig heeft gemaakt aan hetgeen haar onder 1 en 2 ten laste is gelegd.
Het hof overweegt daaromtrent als volgt.
De situatie van de verdachten, zoals die uit het dossier naar voren komt, roept vragen op. Vast is komen te staan dat de kinderen van de verdachte schoolgaand zijn in Amsterdam en dat de verdachte bij de inschrijving van de kinderen op die school als adres [adres] te Amsterdam heeft opgegeven. De medeverdachte [medeverdachte], vader van één van die kinderen, is de hoofdbewoner van de woning aan de [adres]. Voorts heeft de verdachte voornamelijk pintransacties verricht in de gemeente Amsterdam, bleek haar telefoon ongeveer even vaak zendmasten in Amsterdam aan te stralen, heeft zij getracht haar woning te Zwanenburg ter verhuur en voor woningruil aan te bieden en hebben voormalige buren van de verdachte verklaard dat zij haar niet of weinig zagen op het woonadres waar zij stond ingeschreven. Buren van de medeverdachte hebben verklaard dat zij de verdachte en de medeverdachte vaak samen zagen en dat zij ervan uitgingen dat zij samenwoonden.
Deze omstandigheden wijzen in de richting van het ten laste gelegde samenwonen. De verdachte heeft voor verschillende omstandigheden echter een plausibele verklaring gegeven, die alternatieven voor de ten laste gelegde samenwoning openlaat. Zo heeft zij een plausibele verklaring gegeven voor de school die zij voor de kinderen heeft uitgekozen en voor het bij de inschrijving van de kinderen opgeven van een – het mag duidelijk zijn onjuist – woonadres in Amsterdam. Zij verbleef in verband met het wegbrengen naar en halen van school van de kinderen veel in Amsterdam, deed daar boodschappen en verrichtte daar pintransacties. Dat die pintransacties hoofdzakelijk overdag plaatsvonden en dat zij ook, zo blijkt uit haar bankafschriften, pintransacties in de gemeente Haarlemmermeer heeft verricht, ondersteunt haar verklaring. Dat de verdachte haar woning ter verhuur en voor woningruil heeft aangeboden, betekent niet dat zij met de medeverdachte samenwoonde of bij hem dan wel elders haar hoofdverblijf had. Dat zelfde geldt voor verklaringen van getuigen dat zij haar niet of weinig in haar woning zagen. De indruk van buren van de medeverdachte, dat de verdachte met hem samenwoonde, kan ook zijn ontstaan door de omstandigheid dat de verdachte zich regelmatig bij de medeverdachte ophield in verband met hun
beider zoon en in verband met het uit school halen van de kinderen. Bovendien zijn verschillende getuigenverklaringen weinig concreet en pas lange tijd na de waarnemingen afgelegd.
Op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen en hoewel het verrichte onderzoek tevens vragen oproept, komt het hof tot de conclusie dat de bewijsmiddelen, ook in onderlinge samenhang bezien,
niet de bewezenverklaring kunnen dragen dat de verdachte niet op de door haar opgegeven uitkeringsadressen verbleef dan wel haar hoofdverblijf aldaar niet had. Voorts biedt het dossier onvoldoende grondslag voor het oordeel dat de verdachte in de ten laste gelegde periodes feitelijk heeft samengewoond met de medeverdachte –
casu quozij gezamenlijke huishouding heeft gevoerd met de medeverdachte – en van deze omstandigheid ten onrechte opzettelijk geen melding heeft gemaakt aan de betrokken instanties.
Derhalve is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 en 2 is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S. Clement, mr. P.C. Römer en mr. D. Radder, in tegenwoordigheid van mr. M. Helmers, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 10 juni 2015.
mr. Helmers is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[....]