In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, een professioneel marktdeelnemer, tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank had eerder een uitnodiging tot betaling (UTB) van de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, voor een bedrag van € 173.080,57 aan douanerechten, gehandhaafd. De UTB was het gevolg van een vergissing bij de aangifte ten invoer van polyvinylalcohol op 30 december 2011, waarbij abusievelijk een douaneschuld van nihil was geboekt. De inspecteur vorderde deze douaneschuld na, omdat het tariefcontingent op 9 februari 2011 al was uitgeput. Het Hof Amsterdam oordeelt dat de inspecteur niet had moeten afzien van navordering, omdat de vergissing redelijkerwijs door belanghebbende ontdekt had kunnen worden. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Het Hof stelt vast dat belanghebbende, als ervaren marktdeelnemer, op de hoogte had moeten zijn van de uitputting van het tariefcontingent en dat de vergissing van de douane-expediteur aan haar kan worden toegerekend. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de UTB rechtmatig was opgelegd en dat er geen grond was voor het beroep op artikel 220, tweede lid, letter b, van het CDW.