Het hof komt, anders dan de rechtbank, niet tot het oordeel dat partijen volledig zijn afgeweken van de inhoud en strekking van de tussen hen bestaande algehele uitsluiting. Het hof neemt daarbij allereerst in ogenschouw – en in deze zin wijkt de onderhavige casus af van de casus die ten grondslag lag aan het hiervoor genoemde arrest, waarbij partijen staande huwelijk huwelijkse voorwaarden overeenkwamen - dat de man en de vrouw voorafgaande aan het sluiten van het huwelijk naar de notaris zijn gegaan om de huwelijkse voorwaarden te laten opmaken. De familie van de vrouw beschikte over vermogen, onder meer in onroerende zaken en ondernemingen van de vader van de vrouw, waarover hieronder meer. De vrouw heeft ter zitting verklaard dat haar vader haar voorafgaande aan het bezoek aan de notaris het een en ander over de werking van huwelijkse voorwaarden heeft uitgelegd en dat zij, vanwege de aanwezigheid van vermogen aan de kant van haar familie, ook huwelijkse voorwaarden wenste aan te gaan.
De eerste echtelijke woning van partijen was gelegen in [b] , en deze is in 1969 door partijen aangekocht en aan de vrouw geleverd. Partijen verschillen van mening over de omvang van ieders bijdrage in het bedrag van aankoop, maar vaststaat dat zowel de man als de vrouw hebben bijgedragen, waarbij de vrouw in ieder geval erkent dat de man voor fl. 45.000,- van de aanschafprijs van fl. 95.000,- heeft bijgedragen. De man erkent dat er verbouwingswerkzaamheden op kosten van de vader van de vrouw aan deze woning zijn verricht, doch bestrijdt de omvang daarvan. De man bestrijdt aldus dat de hoge kosten van een door de familie van de vrouw gefinancierde verbouwing mede de aanleiding vormden voor het overdragen van deze woning aan de vrouw.
De vrouw heeft in hoger beroep een kopie van een brief van de man aan de notaris, gedateerd 21 april 1969, in het geding gebracht, waarin de man aangeeft akkoord te gaan met “
overschrijving van het koopkontrakt” van deze woning op naam van de vrouw.
Hoewel de man heeft aangegeven dat hij deze brief niet kent en dat deze niet door hem is ondertekend, is niettemin de conclusie gerechtvaardigd dat de man hoe dan ook, kort nadat partijen op 17 april 1969 huwelijkse voorwaarden waren overeengekomen, ermee heeft ingestemd dat de vrouw deze echtelijke woning uitsluitend op haar naam zou verwerven. Dat partijen zich niet bewust waren van de strekking van de tussen hen overeengekomen huwelijkse voorwaarden, als door de man gesteld, is in het licht van het voorgaande, en dan met name de volgtijdelijkheid van laatstgenoemde gebeurtenissen, niet aannemelijk.