ECLI:NL:GHAMS:2015:4368

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 oktober 2015
Publicatiedatum
23 oktober 2015
Zaaknummer
23-004530-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal in vereniging van lokfiets met bewijs op basis van schichtig gedrag en verbroken fietsslot

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 20 november 2014 was gewezen. De zaak betreft diefstal in vereniging van een lokfiets, waarbij de verdachte en een medeverdachte werden aangetroffen in de nabijheid van de gestolen fiets. De advocaat-generaal had gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot twee weken gevangenisstraf. Het hof heeft het vonnis waarvan beroep bevestigd, maar heeft de verweren van de raadsman besproken. De raadsman betoogde dat de staandehouding en doorzoeking van de handtas van de verdachte onrechtmatig waren, en dat al het nadien verkregen bewijs uitgesloten moest worden. Subsidiair werd aangevoerd dat er geen sprake was van nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte.

Het hof oordeelde dat de verbalisanten de verdachte en de medeverdachte als verdachten konden aanmerken op basis van hun schichtig gedrag bij de aankomst van de politie. De staandehouding en de daaropvolgende inbeslagname van het doorgeknipte kabelslot en de kniptang waren rechtmatig. Het hof concludeerde dat er voldoende bewijs was voor het bestanddeel ‘tezamen en in vereniging met een ander’, en dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan diefstal door middel van verbreking. Het hof verwerpt het verweer van de raadsman en bevestigt het vonnis.

Uitspraak

parketnummer: 23-004530-14
datum uitspraak: 19 oktober 2015
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 20 november 2014 in de strafzaak onder parketnummer 13-703161-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 oktober 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot twee weken gevangenisstraf.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit bevestigen met dien verstande dat het hof de door de raadsman in hoger beroep gevoerde verweren zal bespreken en dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht wordt toegepast.

Bespreking van de verweren

De raadsman heeft primair betoogd dat de staandehouding en de doorzoeking van de handtas van de verdachte onrechtmatig zijn. De raadsman verbindt hieraan de conclusie dat al het nadien verkregen bewijs moet worden uitgesloten van de bewijsvoering. Wegens het ontbreken van voldoende bewijs zou vervolgens vrijspraak moeten volgen. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat het bestanddeel ‘tezamen en in vereniging met een ander’ niet bewezen kan worden, omdat geen sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte in de zin van medeplegen.
Het hof overweegt het navolgende.
Het proces-verbaal van bevindingen met nummer 2014274586-9 van 8 november 2014 houdt in, dat de verbalisanten zich naar aanleiding van een signaal van een baken op een (door de politie geplaatste) zogenoemde lokfiets zich naar metrostation Holendrecht hebben begeven, alwaar het baken zich op dat moment zou bevinden. Ter plaatse aangekomen, zagen de verbalisanten dat de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] ineens hun looprichting veranderden, dat [medeverdachte] afgescheurde affiches begon te bekijken, dat [medeverdachte] geschrokken leek door hun komst en dat zij het idee kregen dat [medeverdachte] en de verdachte zich niet zo goed een houding wisten te geven.
Het hof is van oordeel dat op grond van deze feiten en omstandigheden de verbalisanten de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] als verdachten konden aanmerken in de zin van artikel 27 Sv en bovendien mochten staande houden ter vaststelling van hun identiteit zoals bedoeld in artikel 52 Sv. Op grond van artikel 95, eerste lid, Sv waren de verbalisanten na de staande-houding gelegitimeerd om door medeverdachte [medeverdachte] en de verdachte meegevoerde voorwerpen in beslag te nemen. Ter effectuering van deze bevoegdheid konden de verbalisanten de door de verdachte meegevoerde handtas en de fietstassen van de medeverdachte doorzoeken. De staande-houding en de daarop volgende inbeslagname van het doorgeknipte kabelslot in de handtas van de verdachte en de kniptang in de fietstas van de medeverdachte zijn aldus rechtmatig.
Ten aanzien van het verweer betreffende het bewijs van het bestanddeel ‘tezamen en in vereniging met een ander’, oftewel het medeplegen, overweegt het hof het volgende.
De verdachte is, kort nadat het peilbaken ten gevolge van de diefstal is geactiveerd, samen met de medeverdachte nabij, te weten op ongeveer tien meter afstand van de locatie van de kort tevoren gestolen lokfiets aangetroffen. De medeverdachte [medeverdachte] was in het bezit van gereedschap waaronder een kniptang, in de handtas van de verdachte droeg zij een doorgeknipt kabelslot waarvan is vastgesteld dat dit slot afkomstig was van de lokfiets. Gelet hierop is naar het oordeel van het hof bewezen dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte in de zin dat de verdachte ‘tezamen en in vereniging met een ander’ zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal door middel van verbreking. Het hof verwerpt het verweer.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof bepaalt dat de op te leggen straf mede is gegrond op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Veldhuisen, mr. A.E.M. Röttgering en mr. M.J.A. Plaisier, in tegenwoordigheid van
A.F. Verbunt, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
19 oktober 2015.
=========================================================================
[....]