ECLI:NL:GHAMS:2015:4490

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 november 2015
Publicatiedatum
5 november 2015
Zaaknummer
200.143.111/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing gezamenlijk gezag na eerdere toewijzing van eenhoofdig gezag

In deze zaak gaat het om de toewijzing van gezamenlijk gezag over een kind, na eerder eenhoofdig gezag door de rechtbank. De man, appellant, heeft in hoger beroep verzocht om gezamenlijk gezag, terwijl de vrouw, geïntimeerde, het eenhoofdig gezag wil behouden. Het hof verwijst naar een eerdere tussenbeschikking van 8 juli 2014, waarin de behandeling van de zaak was aangehouden tot 19 juli 2015. Tijdens de zitting op 30 september 2015 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten, en was ook een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig.

De man stelt dat hij zijn verslavingsproblematiek onder controle heeft en dat er geen onaanvaardbaar risico bestaat dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders. De vrouw daarentegen volhardt in haar stelling dat het beter is voor het kind dat zij met het eenhoofdig gezag belast blijft, omdat de communicatie tussen de ouders slecht is en zij twijfelt aan de stabiliteit van de man.

Het hof overweegt dat gezamenlijk gezag het uitgangspunt is en dat ouders in staat moeten zijn om gezamenlijk beslissingen te nemen. Na beoordeling van de situatie, waaronder de positieve ontwikkeling van de omgang tussen de man en de kinderen, concludeert het hof dat er geen onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren raakt. Het hof vernietigt de eerdere beschikking en belast de man samen met de vrouw met het gezag over het kind, geboren in 2008.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 3 november 2015
Zaaknummer: 200.143.111/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/15/205696 / FA RK 13-2790
in de zaak in hoger beroep van:
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. A.R. Rens te Den Haag,
tegen
[de vrouw] ,
wonende op een geheim adres,
geïntimeerde,
advocaat: mr. G.J. van der Klei te Nieuw-Vennep.

1.Het geding en geschil in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2.
Het hof verwijst naar en neemt over hetgeen is opgenomen in zijn tussenbeschikking van 8 juli 2014. Bij die beschikking is bepaald dat de behandeling van de zaak en iedere verdere beslissing pro forma zal worden aangehouden tot 19 juli 2015.
1.3.
Op 11 juni 2015 heeft de vrouw nadere stukken ingediend.
1.4.
Op 10 juli 2015 heeft de man nadere stukken ingediend.
1.5.
De behandeling van de zaak is op 30 september 2015 ter terechtzitting voortgezet.
1.6.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de heer R. Koops, vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming regio Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de Raad).

3.Verdere beoordeling van het hoger beroep

3.1.
Aan de orde is de vraag of de rechtbank het verzoek van de vrouw, om haar met het eenhoofdig gezag over [kind a] te belasten, terecht en op goede gronden heeft toegewezen.
3.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:253n Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank het gezamenlijk gezag, bedoeld in de artikelen 251a, eerste lid, 252, eerste lid, 253q, vijfde lid, of 277, eerste lid BW op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen beëindigen, indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Een dergelijk verzoek kan worden toegewezen indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of indien wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is. De rechter bepaalt dan aan wie van de ouders voortaan het gezag over ieder der kinderen toekomt.
3.3.
De man stelt – samengevat – het volgende. De man is van mening dat de rechtbank ten onrechte is afgeweken van het wettelijk uitgangspunt dat de ouders gezamenlijk belast zijn met het gezag over hun kinderen. De man stelt dat hij zijn verslavingsproblematiek onder controle heeft en thans lange tijd stabiel is. Dit was volgens de man een voorwaarde voor de vrouw om alsnog akkoord te gaan met het behoud van het gezamenlijk gezag. De vrouw heeft destijds ingestemd met aanhouding van de zaak voor een jaar, om de man de kans te geven zich te bewijzen en dit heeft de man gedaan. Er is volgens de man geen sprake van een onaanvaardbaar risico dat [kind a] klem of verloren dreigt te raken tussen partijen. De man wil thans meer betrokken zijn bij het leven van zijn kinderen. Hij acht het in het belang van [kind a] dat ook de vrouw alles eraan doet om ervoor te zorgen dat gezamenlijke uitoefening van het gezag mogelijk is.
3.4.
De vrouw volhardt in haar stelling dat het beter is voor [kind a] dat zij met het eenhoofdig bezag belast blijft. De communicatie tussen partijen is volgens de vrouw slecht. Hierin is niets veranderd ten opzichte van een jaar geleden. Ook twijfelt de vrouw of de man zijn verslavingsproblematiek onder control heeft. De man heeft zijn leven volgens de vrouw niet op orde. Hierdoor blijft een onaanvaardbaar risico bestaan dat [kind a] klem of verloren zal raken op het moment dat partijen gezamenlijk beslissingen over haar moeten nemen. Daarbij blijft de zorg van de vrouw dat de kinderen, indien de man mede belast zou zijn met het gezag en zij zou komen te overlijden, aan de zorg van de man zouden worden toevertrouwd, iets waartoe hij volgens de vrouw niet in staat is.
3.5.
De Raad heeft ter zitting in hoger beroep verklaard het hof in het onderhavige geval geen eenduidig advies te kunnen geven. Voorafgaand aan de zitting in hoger beroep van 30 september 2015 was de Raad, gelet op onder meer het advies tijdens de vorige zitting, voornemens om het hof te adviseren de bestreden beschikking te bekrachtigen. De Raad twijfelt hier thans aan, nu ter zitting in hoger beroep onder meer is gebleken dat het goed gaat met de kinderen, er geen sprake is van een loyaliteitsconflict en het gezamenlijk gezag over [kind a] in het verleden niet tot problemen heeft geleid.
3.6.
Het hof stelt voorop dat gezamenlijk gezag het uitgangspunt is van de wetgever. Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen. Het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders brengt niet zonder meer mee dat in het belang van het kind het gezag aan één van de ouders moet worden toegekend.
3.7.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is het volgende gebleken. Partijen hebben een moeilijke periode achter de rug. De man is herstellende van een alcoholverslaving, maar lijkt deze inmiddels onder controle te hebben. Door zijn alcoholverslaving was de man minder betrokken bij de kinderen en is de zorg voor hen in het verleden voornamelijk op de vrouw neergekomen. De vrouw heeft zich wel altijd ingezet voor omgang tussen de man en de kinderen. Na de zitting van 8 juli 2014 hebben partijen ingestemd met aanhouding van de behandeling van de zaak voor de duur van één jaar om de man de kans te geven te laten zien dat het inmiddels blijvend beter met hem gaat en hij in staat is meer betrokkenheid te bieden bij het leven van de kinderen. In deze periode is ook de omgang tussen de man en de kinderen opnieuw opgestart. Ter zitting van 30 september 2015 is gebleken dat de omgang thans goed verloopt. De omgang vindt één keer per twee weken plaats in de woning van de tante van de man en wordt begeleid door de vrouw. Het lukt partijen om hierover gezamenlijk afspraken te maken en te overleggen.
3.8.
Daarnaast is gebleken dat het op dit moment goed gaat met de kinderen. Zij doen het goed op school en de omgangsmomenten met de man verlopen positief. Doordat de communicatie tussen partijen inmiddels dusdanig is dat zij in staat zijn om over de omgang gezamenlijk afspraken te maken, is bij de kinderen thans ook geen sprake van een loyaliteitsprobleem. Hierbij komt dat in de periode, waarin partijen nog gezamenlijk waren belast met het gezag over [kind a] , zich geen problemen hebben voorgedaan, op grond waarvan moet worden geconcludeerd dat het partijen niet lukte om gezamenlijk beslissingen te nemen ten aanzien van [kind a] . Aldus ligt naar het oordeel van het hof niet voor de hand dat het hebben van gezamenlijk gezag over [kind a] in de toekomst tot conflicten tussen partijen zal gaan leiden. Nu voor het overige niet is gebleken dat sprake is van contra-indicaties, leidt een en ander tot de conclusie dat niet aannemelijk is geworden dat bij het gezamenlijk uitoefenen van het gezag over [kind a] een onaanvaardbaar risico bestaat dat zij klem of verloren zou raken tussen de ouders. Het inleidend verzoek van de vrouw zal derhalve worden afgewezen.
3.9.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep en, opnieuw rechtdoende;
belast de man samen met de vrouw met het gezag over [kind a] , geboren [in] 2008;
draagt de griffier van dit hof op onverwijld van deze beslissing mededeling te doen aan de griffier van de rechtbank Noord-Holland.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.R. Sturhoofd, mr. M. Wigleven en mr. J.W. Brunt in tegenwoordigheid van mr. H. Sapir als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 november 2015.