ECLI:NL:GHAMS:2015:4516

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 november 2015
Publicatiedatum
5 november 2015
Zaaknummer
200.167.429/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake schadevergoeding na opzettelijke aanrijding met autoverzekering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een aanrijding die plaatsvond op 8 februari 2014 in Sprang-Capelle, waarbij [appellant] met zijn Opel Astra in botsing kwam met een gehuurde Mercedes-bus. [appellant] vorderde schadevergoeding van zijn verzekeraar, de Noordhollandsche, die weigerde uit te keren op basis van de stelling dat de aanrijding opzettelijk was veroorzaakt. De kantonrechter oordeelde dat de Noordhollandsche de bewijslast had voor deze stelling en wees de vordering van [appellant] af, omdat deze onvoldoende bewijs had geleverd tegen de claim van opzet.

In hoger beroep heeft [appellant] de bevindingen van de onderzoeken betwist en bewijs aangeboden in de vorm van getuigenverklaringen. Het hof heeft vastgesteld dat er voldoende aanwijzingen zijn voor de claim van opzet, maar heeft [appellant] toegelaten tot het leveren van tegenbewijs. De Noordhollandsche heeft ook een incidenteel appel ingesteld tegen de afwijzing van haar vordering tot vergoeding van onderzoekskosten, die volgens haar in verband staan met de opzettelijke aanrijding. Het hof heeft de beslissing in beide zaken aangehouden en een getuigenverhoor bevolen om het bewijs te leveren.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I AOF
zaaknummer : 200.167.429/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : 3103284 CV EXPL 14-2372
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 3 november 2015
inzake
[APPELLANT],
wonend te [woonplaats]
appellant,
tevens geïntimeerde in incidenteel appel,
advocaat: mr. R.F. van Leeuwen te Rotterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
N.V. NOORDHOLLANDSCHE VAN 1816
gevestigd te Oudkarspel, gemeente Langedijk,
geïntimeerde,
tevens appellante in incidenteel appel,
advocaat: mr. J. van Rhijn te Alkmaar.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en de Noordhollandsche genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 26 februari 2015 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland (hierna: de kantonrechter) van 3 december 2014, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellant] als eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie en de Noordhollandsche als gedaagde in conventie, tevens eiseres in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel;
- memorie van antwoord in incidenteel appel.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 21 september 2015 doen bepleiten, [appellant] door mr. Van Leeuwen voornoemd, en de Noordhollandsche door mr. Van Rhijn voornoemd, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Op voorhand, maar niet tijdig, is van de zijde van de Noordhollandsche een akte overlegging producties toegestuurd. Met instemming van de Noordhollandsche heeft het hof bepaald dat deze producties tot de gedingstukken behoren.
[appellant] heeft bij gelegenheid van het pleidooi opgemerkt dat de kopie van het aanrijdingsformulier die door de Noordhollandsche als bijlage 1 bij het onderzoeksrapport van Aegon is overgelegd niet juist is in de zin dat de tweede pagina van dit formulier niet hoort bij de eerste pagina. [appellant] heeft aan het hof het exemplaar van het aanrijdingsformulier (betreffende de aanrijding op 8 februari 2014) getoond dat hij zelf in bezit had. Daarop is te zien dat de achterzijde van dit formulier inderdaad anders is dan de tweede pagina van de door de Noordhollandsche overlegde kopie. De griffier heeft daarop kopieën van het door [appellant] getoonde formulier gemaakt en daarvan ook een exemplaar aan de Noordhollandsche verstrekt. Met instemming van de Noordhollandsche heeft het hof dit formulier aan de processtukken toegevoegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog zijn vorderingen zal toewijzen met beslissing over de proceskosten.
De Noordhollandsche heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis in conventie en vernietiging van het bestreden vonnis in reconventie en - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellant] tot betaling van € 2.129,24 vermeerderd met de wettelijke rente, en met beslissing over de proceskosten. [appellant] heeft geconcludeerd tot afwijzing van het incidenteel appel met beslissing over de proceskosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

2.1
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 4 tot en met 8 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.
2.2
Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.3
[appellant] heeft zijn Opel Astra verzekerd bij de Noordhollandsche (WA+ volledig casco). Op 8 februari 2014 vond omstreeks 23:00 uur in Sprang-Capelle een aanrijding plaats tussen de Opel Astra, bestuurd door [appellant], en een gehuurde Mercedes-bus van Bo-rent-a-car BV, bestuurd door [X] uit [plaats]. [Y] is vermeld als bijrijder in de Mercedes. Op het aanrijdingsformulier is door [appellant] en [X] vermeld dat [X] van rechts kwam en linksaf wilde slaan en dat hij geen voorrang verleende aan [appellant] die op een voorrangsweg reed. [appellant] heeft zijn schade bij de Noordhollandsche geclaimd.
Op verzoek van de verzekeraar van de Mercedes, Aegon schadeverzekeringen NV, (hierna: Aegon) heeft Dekra Automotive BV (hierna: Dekra) de schade aan de Opel vastgesteld. Dekra heeft de Opel total loss verklaard. De schade-expert van Dekra merkte op dat hij het schadebeeld aan de auto niet geheel kon verklaren. Door [Z] van Ongevallen Analyse Nederland (OAN) is op verzoek van Aegon een onderzoek verricht. De conclusie luidde kort gezegd dat de Opel stil gestaan moet hebben tijdens de aanrijding en dat de Mercedes niet naar links heeft gestuurd. [Z] concludeert voorts dat de Opel voorafgaande aan de aanrijding niet schadevrij was.
Tevens werd tijdens het onderzoek aan de Opel in het dashboardkastje een brief aangetroffen, gericht aan [Y], de bijrijder van de Mercedes. Voorts bleek uit onderzoek in voor verzekeraars beschikbare databanken dat mevrouw [A], nicht van [Y] en wonende op hetzelfde adres als [appellant], op 26 november 2013 als bestuurster van een Mercedes personenauto - die op naam stond van [B] - betrokken was geweest bij een aanrijding met een gehuurde Mercedes-bus van Bo-rent-a-car, terwijl [appellant] daarbij als bijrijder aanwezig was. In het door Aegon geproduceerde onderzoeksrapport wordt geconcludeerd dat sprake is geweest van een opzetaanrijding.
De Noordhollandsche heeft de helft van de onderzoekskosten aan Aegon vergoed (de vaststelling van dit feit wordt in rechtsoverweging 3.11 gemotiveerd). Zij heeft geweigerd tot uitkering aan [appellant] over te gaan.

3.Beoordeling

3.1
Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter overwogen dat op de Noordhollandsche de bewijslast rust van haar stelling dat sprake is geweest van een opzetaanrijding. Zij heeft deze stelling uitvoerig onderbouwd met het onderzoeksrapport. Volgens de kantonrechter heeft [appellant] de stellingen van de Noordhollandsche vervolgens onvoldoende weersproken zodat deze vaststaan. De kantonrechter wijst het bewijsaanbod van [appellant] af. Hij wijst de vordering van [appellant] af. Tevens wijst hij de vordering van de Noordhollandsche tot vergoeding van de betaalde onderzoekskosten af, omdat niet is komen vast te staan dat de Noordhollandsche verplicht was deze kosten voor haar rekening te nemen, zodat ook niet is komen vast te staan dat deze kosten het rechtstreeks gevolg zijn van de tekortkoming of onrechtmatige daad van [appellant].
Principaal appel
3.2
[appellant] heeft één grief gericht tegen het oordeel dat [appellant] de aanrijding tussen de Opel en de Mercedes opzettelijk heeft veroorzaakt. Hij betwist dat daarvan sprake is geweest.
[appellant] betwist de juistheid van de onderzoeken en voert daartoe aan dat deze hebben plaatsgevonden op verzoek van Aegon, die een groot belang heeft bij deze uitkomst van het onderzoek. Bovendien had de kantonrechter hem in de gelegenheid moeten stellen zijn stelling nader te onderbouwen door het horen van getuigen. Hij legt schriftelijke verklaringen over van [X], [Y] en hun nicht [A] en meent dat met deze verklaringen de onderzoeksrapporten genoegzaam zijn weersproken.
3.3
De Noordhollandsche voert verweer en stelt daartoe dat uit het onderzoeksrapport onomstotelijk volgt dat de Opel heeft stilgestaan tijdens de aanrijding en dat de Mercedes rechtdoor is gereden, hetgeen wijst op een opzetaanrijding. [appellant] heeft daartegenover niets gesteld wat een ander licht op de zaak kan werpen. Met name heeft hij geen contra-expertise laten uitvoeren. Het enkele feit dat de onderzoeken hebben plaatsgevonden op verzoek van de verzekeraar doet geen afbreuk aan de bevindingen van de onderzoekers. De onderzoekers van Dekra en OAN zijn niet in dienst van de verzekeraar en hebben onafhankelijk onderzoek verricht, aldus de Noordhollandsche. Bovendien hebben zij hun bevindingen deugdelijk onderbouwd. [appellant] zou niet moeten worden toegelaten tot het leveren van getuigenbewijs, aldus de Noordhollandsche.
3.4
Het hof overweegt als volgt. Vaststaat dat er sprake is geweest van een aanrijding en dat daardoor schade is veroorzaakt aan de Opel. De Noordhollandsche stelt dat die schade opzettelijk is veroorzaakt. Daarmee beroept zij zich op een uitsluiting, vermeld in artikel 3 onder h van de toepasselijke algemene voorwaarden. Bovendien is een gelijkluidende uitsluiting in de wet opgenomen in artikel 7:952 BW. De bewijslast van deze stelling rust aldus op de Noordhollandsche.
3.5
De Noordhollandsche heeft haar stelling uitgebreid onderbouwd, door overlegging van de onderzoeksrapporten van Dekra, OAN en Aegon. Met name uit het rapport van OAN volgt dat zowel op grond van het schadebeeld, als op grond van de bandensporen op de weg blijkt dat de Opel - in strijd met de verklaring van [appellant] - heeft stilgestaan tijdens de aanrijding en dat de Mercedes rechtdoor tegen de Opel is aangereden en niet linksaf heeft gestuurd, hetgeen wijst op een opzetaanrijding. Het feit dat dit rapport is opgesteld in opdracht van Aegon doet op zichzelf niet af aan de bevindingen zoals vermeld in dit rapport, temeer nu deze bevindingen zijn gestaafd met foto’s.
Deze bevindingen, gecombineerd met het aantreffen van een brief, gericht aan [Y] in de auto van [appellant], terwijl betrokkenen verklaren elkaar niet of nauwelijks te kennen en de vaststelling dat [appellant] minder dan twee maanden voor deze aanrijding betrokken is geweest bij een aanrijding met vergelijkbare toedracht, waarbij zijn huisgenote [A] als bestuurster optrad, brengt het hof tot de conclusie dat voorshands is bewezen dat sprake is geweest van een opzetaanrijding.
3.6
Nu [appellant] uitdrukkelijk bewijs heeft aangeboden in de vorm van getuigenbewijs, zal het hof hem toelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen deze voorshands bewezen geachte stelling.
3.7
Als [appellant] niet mocht slagen in het tegenbewijs dan staat de opzetaanrijding vast, en heeft de Noordhollandsche zich terecht op de uitsluitingsgrond beroepen. De vordering van [appellant] zal dan worden afgewezen.
3.8
De beslissing zal worden aangehouden tot na de bewijslevering.
Incidenteel appel
3.9
De Noordhollandsche heeft een grief gericht tegen de afwijzing van de door haar gevorderde vergoeding van onderzoekskosten. Volgens de Noordhollandsche is sprake van een schadeclaim na een opzettelijke aanrijding. Daarmee is [appellant] toerekenbaar tekortgeschoten in zijn verplichtingen uit de verzekeringsovereenkomst en heeft hij bovendien onrechtmatig gehandeld. Hij is aansprakelijk voor de daardoor ontstane schade. Aegon heeft zich bij de Noordhollandsche gemeld in verband met grote twijfels over de toedracht van het ongeval. In een situatie van verdenking van een opzettelijke aanrijding met een frauduleuze schadeclaim bij zowel Aegon als de Noordhollandsche, is noodzakelijk dat één van beide verzekeraars de leiding neemt bij het onderzoeken van de zaak. Dat is in de branche een gebruikelijke handelwijze die ook is terug te vinden in diverse regelingen. Dat beide verzekeraars de kosten daarvan zullen delen vloeit bovendien voort uit de eisen van redelijkheid en billijkheid, als ook uit artikel 6:102 BW, aldus de Noordhollandsche. De kosten staan dan ook in direct oorzakelijk verband met de opzetaanrijding, aldus steeds de Noordhollandsche. De Noordhollandsche stelt de kosten daadwerkelijk te hebben voldaan.
3.1
[appellant] betwist dat daadwerkelijk is betaald en voor zover dat al het geval is geweest, is dat onverschuldigd gebeurd. Volgens [appellant] is er geen rechtsgrond voor deze betaling. Als Aegon meent dat [appellant] de door haar gemaakte kosten zou moeten vergoeden, moet Aegon hem in rechte betrekken, aldus [appellant].
3.11
Het hof stelt allereerst vast dat de hoogte van de onderzoekskosten op zichzelf niet is betwist. Bovendien heeft de Noordhollandsche bij gelegenheid van pleidooi een productie overgelegd die erop duidt dat dat door de Noordhollandsche daadwerkelijk een bedrag van € 2.129,24 is betaald aan Aegon. Nu [appellant] zijn betwisting van deze betaling niet langer heeft gehandhaafd, gaat het hof ervan uit dat deze heeft plaatsgevonden.
3.12
Voor het geval [appellant] niet mocht slagen in het leveren van het tegenbewijs als hierboven vermeld, staat vast dat hij de Noordhollandsche in strijd met de waarheid heeft geïnformeerd over de toedracht van de aanrijding en op valse gronden uitkering heeft verlangd. Daarmee is hij tekortgeschoten in de nakoming van de verzekeringsovereenkomst en heeft hij bovendien onrechtmatig gehandeld.
De vraag die dan voorligt is of de gevorderde onderzoekskosten in oorzakelijk verband staan tot het handelen van [appellant]. Het hof beantwoordt deze vraag bevestigend. Indien immers een verzekerde willens en wetens nakoming van een verzekeringsovereenkomst verlangt op grond van door hem verstrekte valse informatie, dan kunnen de kosten van een ingesteld onderzoek beschouwd worden als in redelijkheid voorzienbare schade die aan [appellant] moet worden toegerekend en voor vergoeding in aanmerking komt. Dat in dit geval twee verschillende verzekeraars zijn betrokken bij het voorval, die onderling hebben afgesproken de kosten te delen, maakt dat niet anders. Dat heeft slechts tot gevolg dat de kosten beperkt blijven. Deze door de Noordhollandsche betaalde kosten zullen in het geval het tegenbewijs niet slaagt, dan ook worden toegewezen.
3.13
Ook de beslissing in het incidenteel appel zal worden aangehouden.

4.Beslissing

Het hof:
laat [appellant] toe tot het leveren van tegenbewijs tegen de voorshands bewezen geachte stelling dat de aanrijding op 8 februari 2014 opzettelijk is veroorzaakt;
beveelt dat, indien [appellant] getuigen wil doen horen, een getuigenverhoor zal plaatshebben voor mr. J.F. Aalders, daartoe tot raadsheer‑commissaris benoemd, in het Paleis van Justitie, IJdok 20 te Amsterdam op
maandag 30 november 2015 van 9:30 tot 12:30 uur;
bepaalt dat de advocaat van [appellant] dient na te (laten) gaan of partijen, hun advocaten en de door [appellant] voor te brengen getuigen op de hierboven bepaalde dag en tijd kunnen verschijnen en dat deze – zo dat niet het geval mocht zijn –
uiterlijk op17 november 2015schriftelijk en onder opgave van de verhinderdata van alle voornoemde betrokkenen in de periode van december 2015 tot en met februari 2016 aan het (enquêtebureau van het) hof dient te verzoeken een nieuwe datum te bepalen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.R. van Harinxma thoe Slooten, J.F. Aalders en A.W.H. Vink en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 3 november 2015.