ECLI:NL:GHAMS:2015:4609

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 november 2015
Publicatiedatum
12 november 2015
Zaaknummer
200.164.824/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en draagkracht van de onderhoudsplichtige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de kinderalimentatie die de man moet betalen voor zijn minderjarige kind. De man is in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin is bepaald dat hij € 25,- per maand moet betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn kind. De man stelt dat hij niet in staat is deze bijdrage te betalen, omdat hij onder de bijstandsnorm leeft en deels door zijn ouders wordt onderhouden. Hij betwist dat er een overeenkomst is bereikt over de hoogte van de kinderbijdrage tijdens de zitting in eerste aanleg, en stelt dat hij onvoldoende draagkracht heeft om de afgesproken bijdrage te voldoen.

De vrouw, daarentegen, stelt dat de man niet kan terugkomen op de gemaakte afspraak en dat de overeengekomen bijdrage gelijk is aan de minimale draagkracht bij een inkomen op bijstandsniveau. Het hof overweegt dat de man op grond van het Burgerlijk Wetboek verplicht is bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn kind. De bestreden beschikking legt vast dat partijen een bijdrage van € 25,- per maand zijn overeengekomen, en dat deze overeenkomst in hoger beroep uitgangspunt is, tenzij er bewijs is dat deze kan worden aangetast.

Het hof concludeert dat er geen wijziging van omstandigheden is die de overeengekomen bijdrage aantastbaar maakt. De man heeft geen bewijs geleverd dat zijn financiële situatie sinds de overeenkomst is veranderd. Bovendien is er geen sprake van een wanverhouding tussen de overeengekomen bijdrage en wat de rechter zou hebben beslist. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de man af.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 10 november 2015
Zaaknummer: 200.164.824/ 01
Zaaknummer eerste aanleg: C/15/213271 / FA RK 14-1414
Beschikking van de meervoudige familiekamer
in de zaak in hoger beroep van:
[de man] ,
wonende te [a] ,
appellant,
advocaat: mr. H. Durdu te Rotterdam,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [b] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. G.F.H. Velthuizen te Zaandam.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna de man respectievelijk de vrouw genoemd.
1.2.
De man is op 16 februari 2015 in hoger beroep gekomen van de beschikking van
19 november 2014 van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, met kenmerk C/15/213271 / FA RK 14-1414.
1.3.
De vrouw heeft op 16 maart 215 een verweerschrift ingediend.
1.4.
De man heeft op 21 augustus 2015 nadere stukken ingediend.
1.5.
De zaak is op 24 augustus 2015 ter terechtzitting behandeld.
1.6.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;.

2.De feiten

2.1.
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
2.2.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Gedurende deze relatie is [in] 2011 te Schiedam geboren de minderjarige [naam minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ). De man heeft [de minderjarige] erkend. De vrouw is van rechtswege belast met het gezag over [de minderjarige] , die bij haar verblijft.
2.3.
Ten aanzien van
de manis het volgende gebleken.
De man is alleenstaand.
Hij ontvangt sinds 27 januari 2012 een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand. De hoogte van deze uitkering bedraagt thans € 914,50 netto per maand.
Hij heeft een schuld bij ABN AMRO Bank – een flexibel krediet – met een saldo per
7 oktober 2014 van € 10.824,13. Hij betaalt hierop € 341,- per maand aan rente en aflossing.
2.4.
Ten aanzien van
de vrouwis – voor zover in dit hoger beroep van belang – het volgende gebleken.
Zij vormt samen met [de minderjarige] een eenoudergezin.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is bepaald dat de man € 25,- per maand dient te betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] , met ingang van de datum van deze beschikking, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
3.2.
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, te bepalen dat de ten laste van de man vastgelegde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] met ingang van 19 november 2014 op nihil wordt gesteld.
3.3.
De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep, dan wel het door de man verzochte af te wijzen. Tevens verzoekt de vrouw de man te veroordelen in de kosten van de procedure in hoger beroep.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
De man stelt dat de rechtbank in haar beschikking ten onrechte heeft overwogen dat partijen ter zitting overeenstemming hebben bereikt over de hoogte van de kinderbijdrage en dat zij hebben verzocht deze bijdrage in de beschikking vast te leggen. Aan de rechtbank is kenbaar gemaakt dat hij over onvoldoende draagkracht beschikt om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] te kunnen voldoen. Hij leeft onder de bijstandsnorm en wordt deels onderhouden door zijn ouders. De man is van mening dat het hem niet is aan te rekenen dat deze bijdrage in eerste aanleg is vastgelegd, nu een en ander tijdens de zitting zo snel ging dat de man eerst na de mondelinge behandeling besefte wat er was afgesproken.
4.2
De vrouw heeft in hoger beroep aangegeven dat de man niet kan terugkomen van de ter zitting gemaakte afspraak. De man is de Nederlandse taal goed machtig en hij werd ter zitting bijgestaan door een professionele rechtsbijstandverlener. Bovendien stelt de vrouw dat de ter zitting overeengekomen kinderbijdrage gelijk is aan de minimale draagkracht bij een besteedbaar inkomen op bijstandsniveau.
4.3.
Het hof overweegt als volgt.
De man is op grond van artikel 1:392 van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) verplicht bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] . Bij de bepaling van het verschuldigde bedrag aan levensonderhoud wordt ingevolge artikel 397 van boek 1 BW rekening gehouden met zowel de behoefte van de minderjarige, als de draagkracht van de onderhoudsplichtige.
4.4.
In de bestreden beschikking, een schriftelijk stuk met dwingende bewijskracht, is vastgelegd dat partijen ten overstaan van de rechtbank een door de man te betalen kinderbijdrage van € 25,- per maand zijn overeengekomen. Bij gebreke van tegenbewijs is in hoger beroep de gesloten overeenkomst uitgangspunt. De vraag moet vervolgens worden beantwoord of deze overeenkomst kan worden aangetast op de wijze die de man in dit hoger beroep voor ogen staat. Het enkele feit dat de man na de zitting van mening is veranderd over zijn mogelijkheden tot betaling van de overeengekomen kinderbijdrage, kan er niet toe leiden dat wordt voorbijgegaan aan de gemaakte afspraak. Het standpunt van de man biedt ook verder onvoldoende aanknopingspunten om de overeenkomst aantastbaar te achten. Dat geldt temeer nu de afspraak door de man is gemaakt met bijstand van zijn advocaat. Wel kan de overeengekomen kinderbijdrage op grond van artikel 1:401 BW lid 1 worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer deze nadien door een wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. Gesteld noch gebleken is dat de omstandigheden van de man zijn gewijzigd sinds partijen meergenoemde overeenkomst hebben gesloten. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de man ten tijde van de zitting in eerste aanleg en ook thans nog een Wwb-uitkering ontvangt en al enkele jaren met een bedrag van € 341,- per maand aflost op een volgens de man reeds sinds 2007 of 2008 bestaande schuld bij de ABN AMRO Bank. Een wijziging van de overeengekomen bijdrage op grond van gewijzigde omstandigheden is dan ook niet aan de orde.
4.5.
Voor zover de man heeft willen betogen dat de overeenkomst gewijzigd of ingetrokken dient te worden omdat deze is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven overweegt het hof als volgt. Op grond van artikel 1:401 lid 5 BW mag geen duidelijke wanverhouding bestaan tussen de onderhoudsbijdrage waartoe de rechter zou hebben beslist en die welke partijen zijn overeengekomen. Het betreft dan gevallen waarin partijen onopzettelijk door onjuist inzicht of onjuiste gegevens van de wettelijke maatstaven zijn afgeweken.
Bij een bijdrage van de beperkte omvang die hier aan de orde is, kan niet worden gesproken van een wanverhouding. Dat geldt ook als daarbij wordt betrokken dat de man over beperkte financiële mogelijkheden beschikt.
De grief van de man faalt, zodat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte;
Deze beschikking is gegeven door mr. H.A. van den Berg, mr. G.B.C.M. van der Reep en
mr. A. Sturhoofd, in tegenwoordigheid van mr. M. Broek-Hartenberg als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 november 2015.