ECLI:NL:GHAMS:2015:4780

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 november 2015
Publicatiedatum
18 november 2015
Zaaknummer
23-000620-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake verblijf als ongewenst vreemdeling en winkeldiefstal

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 februari 2015. De verdachte, geboren in Algerije in 1962, was aangeklaagd voor het ongewenst verblijf in Nederland en voor winkeldiefstal. De tenlastelegging omvatte twee zaken: de eerste betrof het verblijf in Nederland als vreemdeling terwijl er een inreisverbod was uitgevaardigd, en de tweede betrof de diefstal van goederen uit een Albert Heijn-winkel op 22 januari 2015. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 30 mei 2014 als vreemdeling in Nederland verbleef, terwijl hij wist dat er een inreisverbod tegen hem was. Tevens is bewezen verklaard dat hij op 22 januari 2015 met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening goederen heeft weggenomen uit de winkel.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, maar het hof heeft in hoger beroep geoordeeld dat de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd, in combinatie met de status van de verdachte als ongewenst vreemdeling, een andere strafoplegging rechtvaardigen. Het hof heeft geen straf of maatregel opgelegd voor het ongewenst verblijf, omdat de terugkeerprocedure nog niet was doorlopen. Voor de winkeldiefstal is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien dagen, waarvan een deel voorwaardelijk is. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

parketnummer: 23-000620-15
datum uitspraak: 17 november 2015
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 februari 2015 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-702014-14 en 13-701134-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Algerije) op [geboortedag] 1962,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 3 november 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Zaak met parketnummer 13-702014-14:hij op of omstreeks 30 mei 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift, tot ongewenst vreemdeling was verklaard OF terwijl tegen hem een inreisverbod was uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000;
Zaak met parketnummer 13-701134-15 (gevoegd):1 primair:
hij op of omstreeks 22 januari 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen melk en/of karnemelk en/of kwark en/of yoghurt en/of coca cola/frisdrank, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan het winkelbedrijf Albert Heijn (gevestigd in het [adres 2]), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
1 subsidiair:
hij op of omstreeks 22 januari 2015 te Amsterdam opzettelijk melk en/of karnemelk en/of kwark en/of yoghurt en/of coca cola/frisdrank, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan het winkelbedrijf Albert Heijn (gevestigd in het [adres 2]), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en welk(e) goed(eren) verdachte uit de winkelvoorraad van voornoemde rechthebbende(n) had genomen onder gehoudenheid om, alvorens die winkel te verlaten voornoemd(e) goed(eren) te betalen, in elk geval ter betaling aan te bieden, en aldus dat/die goed(eren) anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2:
hij op of omstreeks 22 januari 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij, verdachte, wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij, verdachte, op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift, tot ongewenst vreemdeling was verklaard of terwijl tegen hem een inreisverbod was uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 13-702014-14 en in de zaak met parketnummer 13-701134-15 onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak met parketnummer 13-702014-14:
1:
hij op 30 mei 2014 te Amsterdam als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij ernstige reden had te vermoeden dat tegen hem een inreisverbod was uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000;
Zaak met parketnummer 13-701134-15 (gevoegd):
1 primair:
hij op 22 januari 2015 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen melk en karnemelk en kwark en yoghurt en frisdrank toebehorende aan het winkelbedrijf Albert Heijn, gevestigd in het [adres 2];
2:
hij op 22 januari 2015 te Amsterdam als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist dat tegen hem een inreisverbod was uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Hetgeen in de zaak met parketnummer 13-702014-14 en in de zaak met parketnummer 13-701134-15 onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Nadere bewijsoverweging

Naar het oordeel van het hof valt uit de feitelijke gedragingen van de verdachte, zoals die blijken uit de te bezigen bewijsmiddelen, af te leiden dat, anders dan hij heeft verklaard, de verdachte reeds op het moment dat hij de goederen pakte niet voornemens was om de goederen in Albert Heijn in het [adres 2] aan de kassa af te rekenen. Uit voornoemde gang van zaken kan naar de uiterlijke verschijningsvorm redelijkerwijs niet anders worden afgeleid dan dat verdachte het oogmerk had om zich de goederen wederrechtelijk, immers zonder daarvoor te betalen, toe te eigenen.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in de zaak met parketnummer 13-702014-14 bewezen verklaarde levert op:
als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden, dat tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Het in de zaak met parketnummer 13-701134-15 onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
diefstal.
Het in de zaak met parketnummer 13-701134-15 onder 2 bewezen verklaarde levert op:
als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden, dat tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 13-701134-15 onder 1 primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De raadsman heeft met betrekking tot het – kort gezegd – als ongewenst vreemdeling in Nederland verblijven (het in de zaken met parketnummer 13-702014-14 en met parketnummer 13-701134-15 onder 2) bepleit dat de verdachte voor die feiten dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Daartoe heeft hij aangevoerd dat verdachte weliswaar wist dat tegen hem een inreisverbod was uitgevaardigd, maar dat bij gebreke van ontvangst van een vertaalde versie daarvan hij niet kon weten dat hij een procedure daartegen niet in Nederland mocht afwachten.
Het hof volgt de raadsman niet in dit betoog reeds op de grond dat uit de stukken blijkt dat de beschikking waarin aan verdachte een zwaar inreisverbod is opgelegd met een vertaling aan hem is verzonden en dat hij daartegen, overigens vergeefs, beroep heeft ingesteld.
Dit beroep heeft geen schorsende werking en laat de strafbaarheid van het verblijf van verdachte onverlet.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het in voornoemde zaken bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Het opleggen van een vrijheidsbenemende straf aan een tot ongewenst vreemdeling verklaarde onderdaan van een derde land in de zin van artikel 3, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn die, zonder geldige reden om niet terug te keren, illegaal in Nederland verblijft, is strijdig met bedoelde richtlijn indien de stappen van de in de richtlijn vastgelegde terugkeerprocedure nog niet zijn doorlopen, nu die strafoplegging de verwezenlijking van de met deze richtlijn nagestreefde doelstelling, te weten de invoering van een doeltreffend beleid van verwijdering en terugkeer van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen, in gevaar kan brengen.
Het hof leidt uit de stukken, waaronder het “sfeer proces-verbaal” van de Dienst Regionale Recherche, Afdeling Vreemdelingenpolitie van 21 oktober 2015 met de daarbij gevoegde door de Dienst Terugkeer en Vertrek op 21 oktober 2015 opgestelde bijlage, af dat de verdachte zeer recent door de Algerijnse consul is uitgenodigd om op gesprek te komen. Uit een door de raadsman op de terechtzitting overhandigde brief van de Dienst Terugkeer en Vertrek blijkt dat de verdachte wordt uitgenodigd om op 8 oktober 2015 met de Algerijnse vertegenwoordiger te spreken ten kantore van de Dienst Terugkeer en Vertrek, terwijl de brief zelf is gedateerd op 20 oktober 2015. Ter terechtzitting heeft de raadsman aangegeven dat de verdachte op de uitnodiging in wenst te gaan en daartoe een nieuwe afspraak zal laten inplannen met de Algerijnse vertegenwoordiger.
Nu er thans nog sprake is van concrete activiteiten waarbij de IND betrokken is, teneinde tot uitzetting van de verdachte te geraken, kan de terugkeerprocedure niet als doorlopen worden beschouwd, waardoor het opleggen aan de verdachte van een vrijheidsbenemende straf voor de overtredingen van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht strijdigheid met de Terugkeerrichtlijn met zich mee brengt.
Gelet op het voorgaande zal het hof voor de overtredingen van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht geen straf of maatregel opleggen.
Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal. Een dergelijk vermogensdelict veroorzaakt hinder, schade en ergernis voor het betreffende winkelbedrijf. Door aldus te handelen heeft de verdachte er blijk van gegeven geen respect te hebben voor de eigendomsrechten van een ander.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 15 oktober 2015 is de verdachte eerder, maar niet voor soortgelijke feiten, onherroepelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden voor de bewezen verklaarde diefstal.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 13-702014-14 en in de zaak met parketnummer 13-701134-15 onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 13-701134-15 onder 1 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 13-702014-14 en in de zaak met parketnummer 13-701134-15 onder 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-702014-14 en in de zaak met parketnummer 13-701134-15 onder 2 bewezen verklaarde
geen straf of maatregelwordt opgelegd.
Veroordeelt de verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-701134-15 onder primair bewezen verklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
10 (tien) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. E.N. van der Spoel, mr. F.M.D. Aardema en mr. M.W. Groenendijk, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Schoutsen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 17 november 2015.
=========================================================================
[....]