ECLI:NL:GHAMS:2015:4781

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 november 2015
Publicatiedatum
18 november 2015
Zaaknummer
23-001383-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake gebruik van een niet op naam gesteld reisdocument en verblijf als ongewenst vreemdeling

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Suriname, was eerder uit Nederland verwijderd en had zich opnieuw in Nederland bevonden, in strijd met een ongewenstverklaring. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk gebruik maken van een niet op zijn naam gesteld reisdocument en het verblijf in Nederland als ongewenst vreemdeling. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 14 november 2014 in Amsterdam een Nederlands paspoort op naam van een ander heeft gebruikt ter legitimatie en dat hij in de periode van 14 november 2014 tot 7 januari 2015 als vreemdeling in Nederland verbleef, terwijl hij wist dat hij ongewenst was verklaard. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden. Het hof overwoog dat de verdachte het vertrouwen in officiële documenten had geschaad en dat zijn keuze om de identiteit van een ander te gebruiken niet in zijn voordeel werkte. De verdachte had bovendien een beslissing van de Nederlandse overheid genegeerd, wat zijn strafbaarheid bevestigde. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 197 en 231 van het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft geoordeeld dat er geen strijdigheid met de Terugkeerrichtlijn was, waardoor de gevangenisstraf kon worden opgelegd.

Uitspraak

parketnummer: 23-001383-15
datum uitspraak: 17 november 2015
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 31 maart 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-701037-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1980,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 3 november 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 14 november 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een niet op zijn naam gesteld reisdocument of Nederlandse identiteitskaart als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht of een ander identiteitsbewijs dat afgegeven is door een dienst of organisatie van vitaal of nationaal belang, te weten een Nederlands paspoort op naam van [naam] ( geboren op [geboortedatum]), welk gebruik hierin bestond dat hij verdachte dat paspoort ter legitimatie en/of vaststelling identiteit heeft aangeboden en/of getoond aan een politieambtenaar;
2:
hij op enig tijdstip gelegen in de periode van 14 november 2014 tot en met 07 januari 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven,terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift,tot ongewenst vreemdeling was verklaard OF terwijl tegen hem een inreisverbod was uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof komt tot een andere strafoplegging.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 14 november 2014 te Amsterdam opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een niet op zijn naam gesteld reisdocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, te weten een Nederlands paspoort op naam van [naam] (geboren op [geboortedatum]), welk gebruik hierin bestond dat hij verdachte dat paspoort ter legitimatie en/of vaststelling identiteit heeft aangeboden en/of getoond aan een politieambtenaar;
2:
hij in de periode van 14 november 2014 tot en met 7 januari 2015 te Amsterdam als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000 tot ongewenst vreemdeling was verklaard.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Bewijsmiddelen

Het hof neemt over de bewijsmiddelen zoals vermeld in de aanvulling verkort vonnis waarvan beroep onder de nummers 1, 2, 3, 4 en 5.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk gebruik maken van een niet op zijn naam gesteld reisdocument.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling is verklaard.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft gebruik gemaakt van een paspoort van een ander. In het maatschappelijk verkeer behoort men erop te kunnen vertrouwen dat ter identificatie gebruikte documenten, zoals een paspoort, een juiste weergave bevatten van de daarin vermelde gegevens. Hierdoor heeft de verdachte het vertrouwen geschaad dat in dergelijke officiële documenten pleegt te worden gesteld. De door de raadsman aangevoerde omstandigheid dat de verdachte al enige tijd in detentie heeft gezeten op naam van degene waarvan hij het reisdocument heeft gebruikt, vormt voor het hof geen aanleiding om in de onderhavige zaak een lagere straf op te leggen. Het is de eigen laakbare keuze van de verdachte geweest om zijn eigen identiteit niet te onthullen maar de detentie van een ander persoon uit te zitten. Dit werkt niet in strafverlagende zin mee.
De verdachte heeft voorts een beslissing van de Nederlandse overheid, waarbij hij tot ongewenst vreemdeling was verklaard en op grond waarvan hij verplicht was Nederland te verlaten, genegeerd en heeft zich hier te lande opgehouden, terwijl hij wist dat dit hem niet was toegestaan. De verdachte heeft er hiermede blijk van gegeven zich niets gelegen te laten aan een beslissing van het bevoegde gezag.
Het hof leidt uit de stukken, waaronder met name het “sfeer proces-verbaal” van de Dienst Regionale Recherche, Afdeling Vreemdelingenpolitie van 19 oktober 2015 met de daarbij gevoegde door de Dienst Terugkeer en Vertrek op 19 oktober 2015 opgestelde bijlage af dat de verdachte op 4 januari 2011 uit Nederland is verwijderd. Het hof stelt vast dat de verdachte thans opnieuw en in strijd met zijn ongewenstverklaring in Nederland verblijft. Deze omstandigheid betekent dat in het onderhavige geval overeenkomstig het arrest van de Hoge Raad van 4 november 2014 (ECLI:NL:HR:2014:3091) het hof, zo het de verdachte een onvoorwaardelijke straf zou willen opleggen, zich er niet van hoeft te vergewissen dat de stappen van de Terugkeerrichtlijn (opnieuw) zijn doorlopen. Het hof màg dat wel.
In het onderhavige geval zal, zo blijkt uit de stukken, de lopende aanvraag om een Laissez-passer bij het Surinaamse consulaat worden afgesloten gezien het feit dat de verdachte niet meer voldoet aan zijn meldplicht.
Ook overigens is er geen andere aanleiding om op grond van het “sfeer proces verbaal” te concluderen dat er strijd is met de inhoud en strekking van de Terugkeerrichtlijn. Nu er geen concreet uitzicht op uitzetting van de verdachte bestaat, kan de terugkeerprocedure als doorlopen worden beschouwd, waardoor het opleggen van een gevangenisstraf voor de overtreding van artikel 197 Wetboek van Strafrecht geen strijdigheid met de Terugkeerrichtlijn met zich brengt.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 15 oktober 2015 is de verdachte niet eerder strafrechtelijk onherroepelijk veroordeeld voor soortgelijke feiten. Anders dan de rechtbank gaat het hof niet uit van een eerdere veroordeling wegens artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht, omdat de verdachte in hoger beroep voor dat feit is ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 197 en 231 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. E.N. van der Spoel, mr. F.M.D. Aardema en mr. M.W. Groenendijk, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Schoutsen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 17 november 2015.
=========================================================================
[....]