In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 13 februari 2014. De verdachte, geboren in 1959, werd beschuldigd van het overtreden van artikel 2 lid 1 van de Leerplichtwet. Het hof bevestigde het vonnis van de kantonrechter, met uitzondering van de opgelegde straf, die werd vernietigd. De verdachte voerde aan dat er geen bewijs was dat de school niet voldeed aan de inrichtingscriteria van de Leerplichtwet. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de Inspectie van het Onderwijs op juiste wijze had vastgesteld dat de school niet voldeed aan de wettelijke criteria. De verdachte stelde ook dat de toetsing aan de Handelwijzen in strijd was met het legaliteitsbeginsel, maar het hof oordeelde dat deze Handelwijzen slechts een praktische uitwerking zijn van de criteria van de Leerplichtwet. Het hof concludeerde dat de verdachte op de hoogte was van de mogelijke overtreding van de Leerplichtwet en verwierp het beroep op afwezigheid van alle schuld. De kantonrechter had de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 500,00, subsidiair 10 dagen hechtenis. In hoger beroep eiste de advocaat-generaal een voorwaardelijke geldboete van € 500,00, subsidiair 10 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren. Het hof legde uiteindelijk een voorwaardelijke geldboete van € 500,00 op, met de bepaling dat deze niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit. Het hof bevestigde het vonnis voor het overige.