ECLI:NL:GHAMS:2015:4887

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 november 2015
Publicatiedatum
25 november 2015
Zaaknummer
23-002682-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring carjack met bedreiging en diefstal van een Audi S6

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1987, was eerder vrijgesproken van enkele tenlasteleggingen, maar het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen deze vrijspraken. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 6 september 2012 in Amsterdam betrokken was bij een carjacking waarbij hij onder bedreiging van een vuurwapen de autosleutels van het slachtoffer, [verdachte 2], heeft afgedwongen en vervolgens de Audi S6 van het slachtoffer heeft gestolen. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraken van de rechtbank. De bewezenverklaring is gebaseerd op getuigenverklaringen, DNA-onderzoek en camerabeelden. De verdachte heeft zijn betrokkenheid ontkend, maar het hof heeft geoordeeld dat de bewijsvoering voldoende is om tot een veroordeling te komen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaar en 6 maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, [verdachte 2], voor zowel materiële als immateriële schade. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en de verdachte verplicht om de schade te vergoeden.

Uitspraak

Parketnummer: 23-002682-13
Datum uitspraak: 18 november 2015
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 31 mei 2013 in de strafzaak onder parketnummer 13-660819-12 tegen
[verdachte 1],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
adres: [adres 1]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 19 augustus 2015 en 4 november 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in het hoger beroep

De verdachte is door rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen hem onder 2 en 3 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door het openbaar ministerie onbeperkt ingesteld en is derhalve gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. De appelschriftuur van de officier van justitie bevat geen grieven tegen de vrijspraken van het onder 2 en 3 ten laste gelegde. Op de terechtzitting van 19 augustus 2015 heeft de advocaat-generaal te kennen gegeven dat het openbaar ministerie geen bezwaren heeft tegen deze vrijspraken. Gelet op het bepaalde in artikel 416, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering zal de officier van justitie ten aanzien van het onder 2 en 3 ten laste gelegde niet-ontvankelijk worden verklaard in het door haar ingestelde hoger beroep, nu ook overigens niet is gebleken van enig rechtens te respecteren belang dat is gediend met enig nader onderzoek van de zaak.

Ontvankelijk van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 en 3 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraken.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is - voor zover in hoger beroep nog aan de orde - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 6 september 2012 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [verdachte 2] heeft/hebben gedwongen tot de afgifte van een of meer sleutel(s) (van een (personen)auto (merk/type: Audi/S6) (kenteken: [kentekennummer]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [verdachte 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk gewelddadig en/of dreigend
- op voornoemde [verdachte 2] af is/zijn komen lopen en/of
- aan de linker/zijkant van voornoemde [verdachte 2] en/of vlak/dichtbij voornoemde [verdachte 2] is/zijn gaan staan en/of
- (vervolgens) een (vuur)wapen, in elk geval een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp, op het hoofd en/of het lichaam van voornoemde [verdachte 2] heeft/hebben gericht en/of gericht gehouden en/of - (daarbij/vervolgens) voornoemde [verdachte 2] éénmaal of meermalen (dreigend) de woorden heeft/hebben toegevoegd: "Geef me je autosleutel" en/of "blijf staan totdat we weg zijn want we weten waar je woont", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, zulks terwijl tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een eerdere veroordeling van de verdachte/schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf, dat in kracht van gewijsde is gegaan;
en/of
hij op of omstreeks 6 september 2012 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft/hebben weggenomen een (personen)auto (merk/type: Audi/S6) (kenteken: [kentekennummer]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [verdachte 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn/haar mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die voornoemde (personen)auto onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, in elk geval een sleutel tot het gebruik waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s) niet is/was/waren gerechtigd, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [verdachte 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk dreigend en/of gewelddadig
- op voornoemde [verdachte 2] af is/zijn komen lopen en/of
- aan de linker/zijkant van voornoemde [verdachte 2] en/of vlak/dichtbij voornoemde [verdachte 2] is/zijn gaan staan en/of
- (vervolgens) een (vuur)wapen, in elk geval een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp, op het hoofd en/of het lichaam van voornoemde [verdachte 2] heeft/hebben gericht en/of gericht gehouden en/of - (daarbij/vervolgens) voornoemde [verdachte 2] éénmaal of meermalen (dreigend) de woorden heeft/hebben toegevoegd: "Geef me je autosleutel(s)" en/of "blijf staan totdat we weg zijn want we weten waar je woont", althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, zulks terwijl tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een eerdere veroordeling van de verdachte/schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf, dat in kracht van gewijsde is gegaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep, voor zover in hoger beroep nog aan de orde, zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en een andere strafoplegging komt dan de rechtbank.

Bewijsverweren

De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde bepleit op de navolgende gronden.
Het aangetroffen DNA-materiaal op de airbag aan de bestuurderszijde van de gestolen Audi zegt niets over de betrokkenheid van de verdachte bij het tenlastegelegde. Het is niet uitgesloten dat het DNA-materiaal via het aangetroffen petje op de airbag terecht is gekomen. De verdachte heeft bovendien ontkend het tenlastegelegde te hebben begaan. Hij heeft verklaard ten tijde van het feit bij zijn ex-vriendin in Utrecht te zijn geweest, hetgeen door die ex-vriendin is bevestigd. Bovendien heeft medeverdachte [medeverdachte 1] verklaard dat de verdachte niets met het tenlastegelegde te maken heeft. De herkenning van de verdachte door de verschillende verbalisanten zijn tot slot onvoldoende betrouwbaar om tot het bewijs te kunnen meewerken.
Het hof komt tot de volgende vaststellingen en beschouwingen.
Op 6 september 2012 omstreeks 18.30 uur is aangever [verdachte 2] in een besloten parkeergarage aan de [adres 2] te Amsterdam beroofd van zijn auto. Hij parkeerde daar zijn auto – een Audi S6 –, opende zijn portier en liep in de richting van zijn kofferbak toen een man op hem kwam aflopen die een pistool op hem richtte en zei: “Geef me je autosleutel”. De aangever vroeg deze man (verder: NN1, die volgens de aangever een beige pet droeg), of hij zijn kind, dat zich nog in de auto bevond, mocht pakken en ook zijn huissleutels. Vervolgens liep de aangever richting de bijrijdersstoel om zijn kind uit de auto te halen en terwijl hij dit deed, kwam een andere man aanlopen die rechts van de auto bleef stil staan en naar de situatie keek. Deze laatste man was, ook naar eigen zeggen, medeverdachte [medeverdachte 1]. Nadat de aangever zijn kind uit de auto had gehaald, heeft hij zijn autosleutel afgegeven aan NN1. Inmiddels had [medeverdachte 1] plaatsgenomen op de bijrijdersstoel. Daarna riep NN1 de aangever toe: “Blijf staan tot we weg zijn, want we weten waar je woont”. Vervolgens stapte NN1 in, startte de auto en reed met hoge snelheid richting de uitgang van de garage.
Nadat de auto de garage had verlaten, werd koers gezet richting de A10. Ongeveer tien minuten later reed het buitgemaakte voertuig op de Haarlemmerweg tegen een paal van een verkeerslicht, waarna het tot stilstand kwam. De airbags aan zowel de bestuurderszijde als de passagierszijde zijn daarbij uitgeklapt. Diverse getuigen hebben verklaard te hebben gezien dat na het ongeval drie mannen uit de auto stapten en dat deze wegrenden in de richting van de Willem Leevendstraat. Politieambtenaren hebben gezien dat een drietal jongens een aldaar gevestigde moskee is binnengegaan, waarna twee van hen de moskee weer hebben verlaten. Deze twee mannen zijn vervolgens aangehouden. Dit waren [medeverdachte 1] en medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2]).
Op de camerabeelden van de centrale hal van de moskee is te zien dat de derde, niet ter plaatse aangehouden jongen, zijn pet en jas aan één van de andere twee jongens overdraagt. Voor het hof staat vast dat deze laatste jongen [medeverdachte 1] was. [medeverdachte 1] trok de aan hem gegeven jas aan en deed de pet in zijn zak. Deze pet is later in beslag genomen.
Uit celmateriaal dat zich op voornoemde pet bevond, is een zogenaamd DNA-mengprofiel verkregen. Forensisch DNA-onderzoek heeft uitgewezen dat het celmateriaal afkomstig was van minimaal drie donoren, dat uit het DNA-mengprofiel een mannelijk DNA-hoofdprofiel kon worden afgeleid, welk hoofdprofiel gelijk was aan het DNA-profiel van de verdachte, en dat de kans dat een willekeurige man hetzelfde DNA-profiel had, kleiner was dan één op één miljard. Op grond van een en ander concludeert het hof dat de verdachte de donor is geweest van het op de pet aangetroffen celmateriaal waarvan het DNA-hoofdprofiel is verkregen.
In een tas die [medeverdachte 1] bij zijn aanhouding bij zich droeg, zijn twee aan de verdachte [verdachte 1] gerichte brieven aangetroffen en een telefoon van het merk Nokia met daarin een simkaart waaraan het telefoonnummer [telefoonnummer 1] was gekoppeld. Uit het dossier kan worden opgemaakt dat de telefoon met het nummer [telefoonnummer 1] bij de verdachte in gebruik was. In de contactenlijst van de simkaart staat onder ‘eigen’ het telefoonnummer [telefoonnummer 2] vermeld. Dit nummer behoort, gelet op vermeldingen in het politieregistratiesysteem, aan de verdachte toe. Verder heeft getuige [getuige] de verdachte van een foto herkend als de gebruiker van nummer [telefoonnummer 1]. Bovendien is in de periode van 20 augustus tot en met 31 augustus 2012 ongeveer 242 keer contact geweest met het nummer [telefoonnummer 3]. De gebruiker van voornoemd nummer was de (ex)vriendin van de verdachte, [(ex)vriendin].
Op de airbag die zich aan de bestuurderszijde van de Audi bevond is celmateriaal aangetroffen waarvan een mannelijk partieel DNA-profiel is verkregen. Dit profiel kwam overeen met het DNA-profiel van de verdachte. De kans dat de bemonstering van de airbag celmateriaal van de verdachte bevatte, is bepaald op meer dan 100 miljoen keer groter dan de kans dat de bemonstering van de airbag celmateriaal bevatte van een onbekend persoon. Op grond van een en ander concludeert het hof dat de verdachte de donor is geweest van het op de airbag aangetroffen celmateriaal. De enkele suggestie van de raadsman dat dit celmateriaal vanaf de in beslag genomen pet is overgedragen op de airbag, noopt niet tot een andere conclusie, mede in aanmerking genomen dat deze suggestie op geen enkele wijze is gesubstantieerd.
Politieambtenaar [verbalisant 1] heeft op 10 oktober 2012 in een interne nieuwsbrief van de Regionale Informatie Organisatie gezien dat de herkenning van een (bij de onderhavige beroving betrokken) persoon werd gevraagd. Zij zag dat bij dit item een tweetal foto’s was gevoegd. Zij herkende de man die op beide foto’s stond aangeduid met een rode pijl als de verdachte. Zij herkende hem aan zijn postuur, de vorm van zijn gezicht en zijn haar. [verbalisant 1] was toen drie jaar werkzaam bij het Wijkteam Lodewijk van Deijsselstraat te Amsterdam. De verdachte woonde in het werkgebied van dit wijkteam en [verbalisant 1]. Zij is tijdens haar werkzaamheden meermalen met de verdachte in aanraking ben geweest. [verbalisant 1] hield zich bezig met veelplegers en kende de verdachte en zijn familie goed. Voor [verbalisant 1] was er geen twijfel mogelijk dat de verdachte de persoon op de foto is.
Hoofdagent [verbalisant 2] heeft op 8 oktober 2012 een interne nieuwsbrief ontvangen, waarin een tweetal foto’s (van een bij de onderhavige beroving betrokken persoon) voor de herkenning was gevoegd. Na het bekijken van de foto’s had hij een vermoeden wie de aangewezen persoon op de foto’s kon zijn, namelijk de hem ambtshalve bekende verdachte. Na het bekijken van de camerabeelden herkende hij de persoon die daarop te zien was (opnieuw) als de verdachte. Hij herkende hem aan de vorm van zijn gezicht, zijn lichaamslengte en haarlijn/-dracht. [verbalisant 2] had de verdachte eerder, op 13 maart 2009, aangehouden ter zake van rijden onder invloed. Daarnaast had hij hem op 29 november 2011 herkend van een foto van een onderzoek naar een woninginbraak.
Het hof heeft de camerabeelden ter terechtzitting in hoger beroep bekeken en volgt de raadsman niet in zijn stelling dat de beelden niet geschikt zijn voor herkenning. Naar de eigen waarneming van het hof gaat het om scherpe beelden waarop het uiterlijk van de diverse personen duidelijk is te zien. Gelet op de kwaliteit van de beelden is de herkenning door de genoemde opsporingsambtenaren van de hen ambtshalve bekende verdachte voldoende overtuigend om te kunnen meewerken aan het bewijs.
Daarnaast heeft [medeverdachte 1], gevraagd naar de carjack, op 8 september 2012 ten overstaan van de politie over de betrokkenheid van – zo leidt het hof uit diens verklaring af – de verdachte verklaard toen hij zei:
“Jullie weten toch wie het is. Jullie hebben al zijn spullen gevonden”.[medeverdachte 1] heeft verder verklaard dat hij met de persoon die hij aanduidde als ‘[bijnaam]’ in de buurt van de garage was toen ‘[bijnaam]’ achter de Audi van de aangever aanreed die zojuist de parkeergarage was ingereden. Hierop zag [medeverdachte 1] dat ‘[bijnaam]’ een vuurwapen in zijn hand had en daarmee de aangever bedreigde en van die laatste de sleutels kreeg. ‘[bijnaam]’ had volgens [medeverdachte 1] het telefoonnummer [telefoonnummer 1]. Hierdoor staat voor het hof vast dat ‘[bijnaam]’ de verdachte is.
Uit het voorgaande leidt het hof af dat de verdachte de door de aangever als NN1 aangeduide persoon is geweest en dus de man die de aangever onder bedreiging van een vuurwapen diens autosleutel en vervolgens diens auto afhandig heeft gemaakt. Het door de verdachte opgevoerde alibi, inhoudende dat hij op 6 september 2012 bij zijn vriendin in Utrecht was, wordt reeds gelogenstraft door de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen.
De tot vrijspraak strekkende verweren van de raadsman worden derhalve verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 6 september 2012 te Amsterdam, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [verdachte 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een sleutel (van een personenauto, merk/type Audi/S6, (kenteken [kentekennummer]), toebehorende aan [verdachte 2], welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte toen aldaar opzettelijk dreigend
- op voornoemde [verdachte 2] af is komen lopen en
- dichtbij voornoemde [verdachte 2] is gaan staan en
- vervolgens een vuurwapen, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op het lichaam van voornoemde [verdachte 2] heeft gericht en gericht gehouden en
- vervolgens voornoemde [verdachte 2] dreigend de woorden heeft toegevoegd: "Geef me je autosleutel" en "blijf staan totdat we weg zijn want we weten waar je woont"
en
hij 6 september 2012 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een personenauto (merk/type Audi/S6, kenteken [kentekennummer]), toebehorende aan [verdachte 2], waarbij verdachte die voornoemde personenauto onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, welke diefstal werd voorafgegaan met bedreiging met geweld tegen voornoemde [verdachte 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld hierin bestond, dat hij, verdachte opzettelijk dreigend
- op voornoemde [verdachte 2] af is komen lopen en
- dichtbij voornoemde [verdachte 2] is gaan staan en
- vervolgens een vuurwapen, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op het lichaam van voornoemde [verdachte 2] heeft gericht en gericht gehouden en
- vervolgens voornoemde [verdachte 2] éénmaal of meermalen (dreigend) de woorden heeft toegevoegd: "Geef me je autosleutel(s)" en "blijf staan totdat we weg zijn want we weten waar je woont".
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Voortgezette handeling van:
afpersing
en
diefstal, voorafgegaan van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaren, met aftrek van voorarrest.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte en het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaren, met aftrek van voorarrest.
Door de verdediging is geen strafmaatverweer gevoerd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zogenaamde “carjacking”. Hij heeft het slachtoffer in een besloten parkeergarage onder bedreiging van een vuurwapen gedwongen tot afgifte van zijn autosleutel en heeft vervolgens diens Audi S6, een auto uit het duurdere segment, weggenomen. Daarbij is de verdachte nietsontziend te werk gegaan; zelfs toen hem duidelijk werd dat het slachtoffer zijn 9 maanden oude zoon bij zich had, is hij niet teruggekeerd op zijn criminele schreden. Deze laffe daad is voor het nietsvermoedende slachtoffer een bijzonder heftige en traumatiserende ervaring geweest. Dit blijkt niet alleen uit de op de terechtzitting in hoger beroep voorgedragen slachtofferverklaring, maar ook uit het feit dat het slachtoffer zich gedurende geruime tijd onder behandeling van een psycholoog heeft moeten stellen. Uiteindelijk voelden het slachtoffer en zijn gezin als gevolg van het handelen van de verdachte zich dusdanig onveilig in de eigen woonomgeving, dat zij zich genoodzaakt hebben gezien te verhuizen. Daarnaast draagt een dergelijk misdrijf sterk bij aan gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving in het algemeen. Voor dit alles heeft de verdachte zijn ogen gesloten en heeft hij zich, naar mag worden aangenomen, louter laten leiden door de zucht naar financieel gewin.
Op een dergelijk feit kan niet anders worden gereageerd dan met oplegging van een vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 23 oktober 2015 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld ter zake van (gekwalificeerde) diefstallen, onder meer tot een gevangenisstraf van 4 jaren. Kennelijk heeft de verdachte uit voornoemde veroordelingen geen enkele lering getrokken. Dit vormt, naast de ernst van het feit, mede aanleiding een zwaardere straf op te leggen dan de rechtbank heeft gedaan. Voorts heeft de verdachte geen enkele blijk gegeven van enig inzicht van de laakbaarheid van zijn handelen en heeft hij trachten te bewerkstelligen onder zijn schuld uit te komen, onder meer door een zogenaamde getuige op te voeren en deze over zijn vermeende onschuld te laten verklaren.
Het hof heeft acht geslagen op de omtrent de verdachte opgemaakte reclasseringsrapporten.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van 4 jaar en 6 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden. Het hof komt tot een lagere strafoplegging dan door de advocaat-generaal is gevorderd, omdat het hof van oordeel is dat in de op te leggen straf de ernst van het bewezenverklaarde afdoende tot uitdrukking komt; daarbij is mede gelet op de straffen die in vergelijkbare gevallen zijn opgelegd.

Vordering van de benadeelde partij [verdachte 2]

De benadeelde partij [verdachte 2] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze vordering beliep € 29.929,38. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 4.264,25, bestaande uit materiële schade ter hoogte van € 1.764,25 en immateriële schade ter hoogte van € 2.500 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in diens vordering. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering, maar deze vermeerderd met ten behoeve van de behandeling in hoger beroep gemaakte kosten voor rechtsbijstand van € 1.210.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het hof de vordering dient toe te wijzen tot een bedrag van € 13.738,39, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, en dat de benadeelde partij voor het overige in de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
De verdediging heeft zich niet over de vordering van de benadeelde partij uitgelaten.
Het hof overweegt als volgt.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade met een omvang van € 17.682,99 heeft geleden, gelet op de gemotiveerde stellingen van de benadeelde partij, die zijdens de verdachte niet zijn betwist (in het bijzonder ook niet voor wat betreft de causaliteit of de hoogte van de materiële schade). Dit deel van de vordering ligt dan ook voor toewijzing gereed. Het ziet op alle opgevoerde posten aan materiële schade met uitzondering van de kosten van rechtsbijstand nu die laatstgenoemde kosten niet kunnen worden geacht onder het schadebegrip te vallen. Het hof zal terzake een afzonderlijke beslissing nemen
Verder is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden, eveneens gelet op de gemotiveerde, door de verdediging niet betwiste, stellingen van de benadeelde partij.
De begroting van de omvang van immateriële schade is voorbehouden aan de rechter, die daarbij niet is gebonden aan de gewone regels omtrent stelplicht en bewijslast (HR 17 november 2000, NJ 2001/215). Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid schatten op € 2.500, waarbij in het bijzonder is gelet de omstandigheid dat de benadeelde, zo komt naar voren uit zijn schriftelijke slachtofferverklaring, aan het incident een trauma heeft overgehouden en zich geruime tijd onder behandeling van een psycholoog heeft moeten stellen, en op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters pleegt te worden toegekend. Voor het overige gaat toekenning van de gevorderde vergoeding voor immateriële schade de grenzen van de billijkheid te buiten, zodat dat deel zal worden afgewezen.
De verdachte zal worden veroordeeld in de kosten van rechtsbijstand die de benadeelde partij in verband met de aan de orde zijnde vordering heeft moeten maken.
Een redelijke uitleg van artikel 592a Sv brengt mee als uitgangspunt dat bij de begroting van de vergoeding van de kosten van rechtsbijstand van een benadeelde partij dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures (vgl. HR 29 mei 2001, NJ 2002, 123). Dat betekent dat ter zake van de kosten als bedoeld in artikel 56 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een vergoeding wordt toegekend op de voet van het in artikel 56 e.v. Rv bepaalde en dat eventuele verdere, aangetoonde kosten van rechtsbijstand met inachtneming van het bepaalde in artikel 57, zesde lid, Rv voor vergoeding in aanmerking kunnen komen.
Het hof zal in dit geval uitgaan van het liquidatietarief voor rechtbanken en hoven dat geldt met ingang van 1 november 2004, zoals vastgesteld in overleg tussen vertegenwoordigers van de rechterlijke macht en de Nederlandse Orde van Advocaten.
Uitgaande van tarief III, behorend bij een geldswaarde in hoofdsom van € 20.000 tot € 40.000, begroot het hof de kosten van rechtsbijstand in beide instanties als volgt: 3 punten (1 punt voor het indienen van de vordering, 1 punt voor het verschijnen ter terechtzitting in eerste aanleg en 1 punt voor het verschijnen ter terechtzitting in hoger beroep) x € 579 = € 1.737.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 56, 63, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart het openbaar ministerie en de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ten aanzien van het onder 2 en 3 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor het overige en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren en 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [verdachte 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [verdachte 2] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 20.182,39 (twintigduizend honderdtweeëntachtig euro en negenendertig cent)bestaande uit € 17.682,39 (zeventienduizend zeshonderdtweeëntachtig euro en negenendertig cent) materiële schade en € 2.500 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot immateriële schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 1.737 (duizend zevenhonderdzevenendertig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [verdachte 2], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 20.182,39 (twintigduizend honderdtweeëntachtig euro en negenendertig cent)bestaande uit € 17.682,39 (zeventienduizend zeshonderdtweeëntachtig euro en negenendertig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
135 (honderdvijfendertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. J.J.I. de Jong en mr. R.A.F. Gerding, in tegenwoordigheid van mr. L. Voet, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 november 2015.
=========================================================================
[....]