ECLI:NL:GHAMS:2015:5106

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 december 2015
Publicatiedatum
7 december 2015
Zaaknummer
200.165.799/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de bestreden beschikking inzake kinderalimentatie in het kader van de WSNP

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 1 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kinderalimentatie die de man aan de vrouw dient te betalen. De man was in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin was bepaald dat hij een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van hun kinderen diende te betalen. De man bevond zich in een schuldsaneringsregeling (WSNP) en verzocht de alimentatie op nihil te stellen, omdat hij geen draagkracht had om enige bijdrage te betalen. Het hof overwoog dat volgens vaste jurisprudentie de alimentatieplichtige in een WSNP-traject doorgaans niet over draagkracht beschikt om alimentatie te betalen, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn. Het hof concludeerde dat de man, gezien zijn financiële situatie en de schuldsaneringsregeling, niet in staat was om een bijdrage te leveren. De man had eerder wel aan zijn verplichtingen voldaan, maar de omstandigheden waren veranderd door zijn schuldsanering. Het hof besloot de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met terugwerkende kracht op nihil te stellen, ingaande op 19 november 2013, de datum waarop de man in de WSNP was gekomen. De vrouw had verzocht om de kosten van de procedure in hoger beroep te vergoeden, maar dit verzoek werd afgewezen, en de kosten werden tussen partijen gecompenseerd. De beslissing van het hof werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 1 december 2015
Zaaknummer: 200.165.799/ 01
Zaaknummer eerste aanleg: C/15/212579 / FA RK 14-1117
Beschikking van de meervoudige familiekamer
in de zaak in hoger beroep van:
[de man] ,
wonende te [woonplaats a] ,
appellant,
advocaat: mr. G.H.G. Reitsma-van Riel te Hoofddorp,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats b] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M. Verkijk te Haarlem.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2.
De man is op 3 maart 2015 in hoger beroep gekomen van de beschikking van
3 december 2014 van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, met kenmerk C/15/212579 / FA RK 14-1117.
1.3.
De vrouw heeft op 21 april 2015 een verweerschrift ingediend.
1.4.
De man heeft op 14 augustus 2015 en 18 augustus 2015 nadere stukken ingediend.
1.5.
De vrouw heeft op 14 augustus 2015 en 18 augustus 2015 nadere stukken ingediend.
1.6.
De zaak is op 24 augustus 2015 ter terechtzitting behandeld.
1.7.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.

2.De feiten

2.1.
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
2.2.
Partijen zijn [in] 2001 gehuwd. Hun huwelijk is op 22 oktober 2010 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de voormalige rechtbank Haarlem van 28 september 2010 in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk zijn geboren [kind 1] , geboren [in] 2002 in de gemeente Haarlem, en [kind 2] , geboren [in] 2006 in de gemeente Haarlemmermeer (hierna tezamen ook: de kinderen).
2.3.
Bij beschikking van de rechtbank Haarlem (thans: Noord-Holland) van 28 september 2010 is bepaald dat de man aan de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2] van € 200,- per kind per maand dient te voldoen, met ingang van de datum van verkoop van de echtelijke woning.
2.4.
Bij beschikking van 23 oktober 2012 is voornoemde beschikking gewijzigd, in die zin dat de kinderbijdrage met ingang van 22 maart 2012 is vastgesteld op € 151,- per kind per maand.
2.5.
Bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 22 februari 2013 is de man in staat van faillissement verklaard, waarbij tot curator is benoemd mr. C.H. Hartsuiker, advocaat te Hoofddorp.
2.6.
Partijen zijn op 13 november 2013 een ouderschapsplan overeengekomen, dat is opgenomen in de beschikking van 18 december 2013. Op grond van dit ouderschapsplan is de man gehouden een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2] te voldoen van € 50,- per kind per maand.
2.7.
Bij vonnis van 19 november 2013 is het faillissement van de man opgeheven en is ten aanzien van hem de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling (Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen, hierna: WSNP) uitgesproken, waarbij
mr. M. Schuitemaker tot bewindvoerder is benoemd.
2.8.
Met inachtneming van de wettelijke indexering bedraagt de kinderbijdrage met ingang van 1 januari 2014 € 50,45 per kind per maand, en per 1 januari 2015 € 50,85 per kind per maand.
2.9.
Ten aanzien van
de manis het volgende gebleken.
De man is alleenstaand.
Hij is werkzaam in loondienst. Blijkens de jaaropgave over 2013 bedroeg zijn fiscaal loon in dat jaar € 32.649,-. In het jaar 2014 bedroeg zijn fiscaal loon volgens de jaaropgave
€ 33.080,-. Zijn huidige salaris bedraagt volgens de salarisspecificaties over mei, juni en juli 2015 een bedrag van € 2.543,71 per maand.
De man heeft een huur van € 725,- per maand.
Uit de berekening van het vrij te laten bedrag (hierna ook: VTLB) van 8 juli 2014 volgt dat de man per 8 juli 2014 een VTLB heeft van € 1.351,98 per maand.
De man heeft diverse schulden. Het saldo van de totale schuldenlast bedroeg op 8 juli 2014
€ 101.063,73.
2.10.
Ten aanzien van
de vrouwis het volgende gebleken.
De vrouw vormt per 1 juni 2015 samen met haar partner, de heer [x] , en [kind 1] en [kind 2] een gezin.
Zij ontving tot mei 2014 een kindgebonden budget (hierna: KGB) van € 129,- per maand en vanaf mei 2014 een KGB van € 130,- per maand. Zij ontvangt in 2015 een KGB van in totaal € 2.864,-.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de man om de door hem te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2] op nihil te stellen afgewezen.
3.2.
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, de tussen partijen overeengekomen bijdrage met ingang van 19 november 2013 – voor de duur van de op hem van toepassing zijnde schuldsanering – op nihil te stellen. Voorts verzoekt hij te bepalen dat de vrouw aan de man terugbetaalt hetgeen hij meer heeft betaald dan waartoe hij op grond van de te wijzen beschikking gehouden is.
3.3.
De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen. Tevens verzoekt zij
– primair – de man te veroordelen in de kosten van de procedure in hoger beroep en – subsidiair – verlaging van het door haar verschuldigde griffierecht.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
Het meest verstrekkende verweer van de man houdt in dat de beschikking van
18 december 2013 door wijziging van omstandigheden heeft opgehouden te voldoen aan de wettelijke maatstaven, nu de man in de wettelijke schuldsaneringsregeling zit. Voor de duur van deze regeling dient de draagkracht van de man op nihil te worden gezet, aldus de man.
4.2.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Volgens vaste jurisprudentie dient de rechter, behoudens bijzondere omstandigheden, ervan uit te gaan dat de alimentatieplichtige, ten aanzien van wie de schuldsaneringsregeling van toepassing is, niet over draagkracht beschikt om enige onderhoudsbijdrage te betalen. Dit kan anders zijn, indien het VTLB door de rechter-commissaris (met toepassing van artikel 295 van de Faillissementswet) op een hoger bedrag is bepaald. Voorts heeft de rechter die tot taak heeft een onderhoudsbijdrage te wijzigen ten behoeve van een kind van een schuldenaar op wie de schuldsaneringsregeling van toepassing is, eveneens volgens vaste jurisprudentie, niet de vrijheid vooruit te lopen op de aan de rechter-commissaris voorbehouden afweging of, en zo ja, in welke mate, het passend is om gebruik te maken van diens discretionaire bevoegdheid bij de berekening van het VTLB.
4.3.
Uit de VTLB-berekening van 8 juli 2014, die door de bewindvoerder in de schuldsanering van de man is opgesteld, volgt dat bij de vaststelling van het aan de man vrij te laten bedrag geen rekening is gehouden met de onderhoudsverplichting van de man jegens [kind 1] en [kind 2] . Van belang in dit verband is ook nog de handgeschreven instructie van de rechter-commissaris op de brief van de bedoelde bewindvoerder aan de rechter-commissaris van 22 januari 2014, te weten dat de man nihilstelling van kinderalimentatie dient te verzoeken,
4.4.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de man tot de beëindiging van het WSNP-traject niet over draagkracht beschikt om enige onderhoudsbijdrage ten behoeve van [kind 1] en [kind 2] te betalen. De door de vrouw aangevoerde omstandigheden vormen naar het oordeel van het hof geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan de man desondanks alsnog gehouden zou moeten zijn tot het einde van de schuldsanering een onderhoudsbijdrage te voldoen. Zo volgt het hof de vrouw niet in haar stelling dat de man een bijdrage ten behoeve van [kind 1] en [kind 2] dient te voldoen, ook zonder dat bij de bepaling van het VTLB rekening is gehouden met de kinderbijdrage, nu de man tot op heden wel aan zijn onderhoudsverplichting heeft voldaan. Het aan de man vrij te laten bedrag laat geen ruimte voor een structurele kinderbijdrage en het aannemen van een dergelijke verplichting zou het risico op het ontstaan van nieuwe schulden tijdens het WSNP-traject onaanvaardbaar doen toenemen. Uit het feit dat de man vanaf 1 januari 2015 wel aan zijn onderhoudsverplichting voldoet kan niet de conclusie worden getrokken dat de man hiertoe tot aan het einde van de looptijd van de schuldsaneringsregeling in staat is of dient te worden geacht. Ter zitting in hoger beroep is immers gebleken dat de rechter-commissaris in een e-mail van 30 juli 2015 heeft aangegeven slechts tijdelijk en voorwaardelijk rekening zal worden gehouden met de betaling van de kinderbijdrage.
4.5.
Het is in het belang van de man en daarmee in het belang van [kind 1] en [kind 2] dat de man de schuldsaneringsregeling met een zogenaamde ‘schone lei’ afrondt. Daarvoor is vereist dat tijdens de looptijd van de schuldsaneringsregeling geen nieuwe schulden ontstaan. De enige financiële ruimte die de man binnen het vrij te laten bedrag heeft ten opzichte van de beslagvrije voet, bestaat uit de reserveringstoeslag en de arbeidstoeslag. Ter voorkoming van het opnieuw ontstaan van schulden dient de man zijn gehele vrij te laten bedrag tot zijn beschikking te hebben om eventuele financiële tegenslagen op te vangen.
Gelet op het voorgaande zal het hof, in overeenstemming met vaste rechtspraak, de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2] op nihil bepalen zolang de WSNP op de man van toepassing is.
4.6.
Nu het inleidend verzoek van de man alsnog zal worden toegewezen kan bespreking van de overige grieven van de man achterwege blijven.
Ingangsdatum
4.7.
De man verzoekt de nihilstelling van de kinderbijdrage te laten ingaan met ingang van 19 november 2013, de datum van omzetting van het faillissement in de wettelijke schuldsaneringsregeling. Hoewel de rechter volgens vaste jurisprudentie behoedzaam dient om te gaan met een wijziging van een onderhoudsbijdrage met terugwerkende kracht, ziet het hof in dit geval voldoende aanleiding om de bijdrage met terugwerkende kracht, per
19 november 2013, op nihil te stellen. Vast staat dat het de man aan draagkracht ontbreekt om de bij beschikking van de rechtbank van 18 december 2013 vastgestelde bijdrage te voldoen en dat hij niet alle termijnen heeft voldaan. Eerst met ingang van 1 januari 2015 voldoet de man de kinderbijdrage van € 100,- per maand aan de vrouw. In het geval het hof de onderhoudsbijdrage niet met terugwerkende kracht, vanaf het moment van omzetting van het faillissement in de wettelijke schuldsaneringsregeling, op nihil zou stellen, zou de man zich geconfronteerd kunnen zien met een nieuwe schuld inzake achterstallige alimentatiebetalingen. Het hof acht dit niet wenselijk omdat dit, zoals eerder is overwogen, in de weg kan staan aan afronding van het WSNP-traject met een zogenaamde ‘schone lei’. Evenwel kan van de vrouw niet worden gevergd dat zij terugbetaalt hetgeen sinds januari 2015 door de man aan haar is betaald, nu de kinderbijdrage van maand tot maand pleegt te worden verbruikt, te meer daar ook zij zich in een WSNP-traject bevindt.
Proceskosten
4.8.
Het hof wijst het verzoek van de vrouw om de man in de proceskosten in appel te veroordelen af. Gelet op de uitkomst van de procedure in hoger beroep en omdat partijen gewezen echtelieden zijn zullen de kosten tussen hen worden gecompenseerd.
Verlaging griffierechten
4.9.
De vrouw heeft subsidiair verzocht om verlaging van het door haar te betalen griffierecht, omdat haar financiële omstandigheden betaling van het volledige bedrag aan griffierechten niet toelaten. Zij verwijst hierbij naar de conclusie van de Advocaat-Generaal bij de Hoge Raad van 26 juli 2013 (ECLI:NL:2013:642). In de daaropvolgende uitspraak van de Hoge Raad van 28 maart 2014 (ECLI:NL:2014:699) is getoetst of toereikende grond bestond om de belanghebbende ontvankelijk te achten, hoewel het verschuldigde griffierecht onbetaald was gebleven. In onderhavige zaak doet een dergelijk probleem zich niet voor. Door de vrouw zijn onvoldoende concrete feiten of omstandigheden naar voren gebracht, waaruit kan worden afgeleid dat haar de toegang tot een onafhankelijke rechterlijke instantie wordt belemmerd of onmogelijk wordt gemaakt, als gevolg van (de onmogelijkheid tot) betaling van het door haar verschuldigde griffierecht. Daarbij komt dat in de Wet griffierechten burgerlijke zaken is voorzien in een specifieke procedure voor verzet tegen het vastgestelde griffierecht. Daarnaast is er voor de door de vrouw verlangde toetsing geen plaats.
4.10.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep, en, opnieuw rechtdoende:
stelt, met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van de rechtbank van
18 december 2013 en het daaraan gehechte ouderschapsplan gedateerd 13 november 2013, de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 19 november 2013 voor de duur van de toepassing van het WSNP-traject op de man op nihil, met dien verstande dat, voor zover de man over de periode vanaf 19 november 2013 tot heden meer heeft betaald en/of op hem is verhaald, de bijdrage tot heden wordt bepaald op hetgeen door de man is betaald en/of op hem is verhaald;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte;
Deze beschikking is gegeven door mr. H.A. van den Berg, mr. G.B.C.M. van der Reep en
mr. A.R. Sturhoofd in tegenwoordigheid van mr. M. Broek-Hartenberg als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 december 2015.