ECLI:NL:GHAMS:2015:5214

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 december 2015
Publicatiedatum
16 december 2015
Zaaknummer
23-003299-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake medeplegen van opzettelijk voorhanden hebben van hennepplanten

Op 16 december 2015 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de verdachte, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], die beschuldigd werd van het medeplegen van het opzettelijk voorhanden hebben van hennepplanten. De tenlastelegging omvatte dat de verdachte op of omstreeks 21 april 2014 te Amsterdam, tezamen met anderen, opzettelijk een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep aanwezig had. Tijdens de zitting op 2 december 2015 heeft het hof het bewijs tegen de verdachte beoordeeld. De raadsman pleitte voor vrijspraak, maar het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten. Het hof concludeerde dat de hennepplanten zich binnen de machtssfeer van de verdachte bevonden, ondanks dat de verdachte niet de enige beheerder was van de kwekerij. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en verklaarde het bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde had begaan. De verdachte werd veroordeeld tot een werkstraf van veertig uren, bij niet naar behoren verrichten te vervangen door twintig dagen hechtenis.

Uitspraak

parketnummer: 23-003299-14
datum uitspraak: 16 december 2015
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 12 augustus 2014 in de strafzaak onder parketnummer 13-093800-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
[adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 2 december 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 april 2014 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 821,9 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Overwegingen ten aanzien van het bewijs

De raadsman heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde (medeplegen van het) verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van hennep. Daarnaast dient de verdachte te worden vrijgesproken van het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van die hennep. Daarvan kan immers slechts sprake zijn, indien de verdachte een intellectuele en/of materiële bijdrage heeft geleverd van voldoende gewicht. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake.
Met de raadsman en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het medeplegen van het verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van hennep, nu daarvoor onvoldoende bewijs in het dossier aanwezig is.
Het hof acht echter, anders dan de raadsman, voldoende bewijs voorhanden om het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten bewezen te verklaren.
Het hof overweegt hiertoe dat voor het aanwezig hebben in de zin van artikel 3 van de Opiumwet niet noodzakelijk is dat de verdovende middelen de verdachte toebehoorden of dat hij enige beschikkings- of beheersbevoegdheid ten aanzien van de verdovende middelen had. Voldoende is dat de onder de Opiumwet vallende middelen zich in de machtssfeer van de verdachte bevonden.
Blijkens de gebezigde bewijsmiddelen bevond de hennepkwekerij zich in een (niet afgesloten) schuur in de tuin van de door de verdachte en een ander, te weten [medeverdachte 1] , gehuurde woning. De hennepplantage was omstreeks december 2013 door een medebewoner, te weten [medeverdachte 2] , ingericht. De verdachte en [medeverdachte 1] waren daarvan op de hoogte.
Het hof is van oordeel dat op grond van het voorgaande genoegzaam is komen vast te staan dat de hennepplanten die in de schuur zijn aangetroffen zich binnen de machtssfeer van verdachte en de andere bewoners van de [adres] in Amsterdam hebben bevonden. Het hof leidt uit de bewijsmiddelen voorts af dat de verdachte niet alleen, zoals door de raadsman is bepleit, voornoemde schuur aan [medeverdachte 2] ter beschikking heeft gesteld, maar dat de verdachte ook (telkens samen met [medeverdachte 1] ) de kosten voor elektriciteit van die hennepkwekerij heeft voldaan en dat hij een deel van de gekweekte hennep (voor eigen gebruik) zou ontvangen. Daarmee is sprake van nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten met betrekking tot het aanwezig hebben van de hennep en is de bijdrage van de verdachte daaraan voldoende substantieel om hem als medepleger aan te merken.
Het hof acht het ten laste gelegde medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van hennep derhalve bewezen.
Het hof leidt uit de bewijsmiddelen voorts af dat het gewicht van de in de schuur aangetroffen planten in totaal 67,9 gram betrof. Voor zover de raadsman heeft bepleit dat bij de hoeveelheid hennep moet worden uitgegaan van de hoeveelheid
gedroogdehennep, gaat het hof hieraan voorbij aangezien bij de strafbaarstelling in de Opiumwet geen onderscheid wordt gemaakt tussen natte en gedroogde hennep.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 21 april 2014 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Bewijsmiddelen

1. Een proces-verbaal van bevindingen van 22 april 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [...] en [...] (dossierpagina 13 e.v.). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisanten of één of meer van hen:
Op 21 april 2014 hebben wij aangebeld bij de [adres] in Amsterdam om te vragen of de bewoners wel een wietlucht hadden geroken. De deur werd geopend door een Engels/Spaanstalige man die uitdrukkelijk toestemming gaf om de woning te betreden en om onderzoek in te stellen aan de achterzijde van de woning. Ik, verbalisant [...] , opende de niet afgesloten deur van de schuur en trof daar een in werking zijnde hennepplantage aan, met daarin 20 hennepplanten. Wij, verbalisanten, hebben drie henneptoppen in beslag genomen ten behoeve van nader onderzoek.
2. Een geschrift, zijnde een kennisgeving van inbeslagneming, opgemaakt door rapporteur [...] en ondertekend door hulpofficier van justitie [...] (dossierpagina 90 e.v.). Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Plaats inbeslagneming: [adres]
Datum inbeslagneming: 21 april 2014
Volgnummer 1
Goednummer: 4744031
Object: verdovende middelen (hennep)
Merk/type: toppen
Bijzonderheden: 3 toppen kweekruimte schuur in tuin.
3. Een proces-verbaal van 23 april 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [...] (registratienummer 2014098186-1, ongenummerd). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Verdachte: [verdachte]
Adres: [adres]
Inbeslaggenomen verdovende middelen:
3 bovengrondse plantdelen (itemnummer 4744031).
Itemnummer 4744031 = hennep (67,9 gram).
4. Een geschrift, zijnde een rapport van 28 april 2014, opgemaakt door drs. [...] (dossierpagina 34). Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Item
omschrijving
Bevat
4744031
3 bovengrondse plantdelen met vrouwelijke bloemen, 67,9 gram
is hennep
5. Een proces-verbaal van bevindingen van 23 april 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [...] (dossierpagina 27). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
De woning op het [adres] in Amsterdam wordt sinds 25 juli 2013 gehuurd door: [medeverdachte 1] en [verdachte] .
6. Een proces-verbaal van verhoor van 21 april 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [...] (dossierpagina 47 e.v.). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 21 april 2014 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van
verdachte:
Ik woon sinds augustus 2013 op de [adres] . Ik woon daar met [medeverdachte 1] (het hof begrijpt: [medeverdachte 1] ) en met [medeverdachte 2] (het hof begrijpt: [medeverdachte 2] ). De hennepkwekerij is drie maanden geleden opgebouwd in het kleine kamertje in de tuin. [medeverdachte 2] heeft de hennepkwekerij opgebouwd. [medeverdachte 2] heeft voor het onderhoud van de kwekerij gezorgd. We wisten alle drie dat de planten daar waren. Ik heb het niet tegengehouden. Op deze manier konden we goedkoper marihuana roken voor thuis.
7. De verklaring van de
verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 2 december 2015. Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Het klopt dat [medeverdachte 1] en ik de kosten voor de elektriciteit, ook voor schuur, hebben betaald. Wij zouden een deel van de hennep uit de schuur krijgen.
8. Een proces-verbaal van verhoor van 20 mei 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [...] (dossierpagina 41 e.v.). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 20 mei 2014 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van
[medeverdachte 1]:
Ik woon op de [adres] in Amsterdam. De hennepplantage die in de schuur in de tuin van de door [verdachte] en mij gehuurde woning is aangetroffen is in december vorig jaar (2013) ingericht. [medeverdachte 2] heeft de plantage ingericht. Hij verzorgde de planten en heeft gezegd dat hij ons een deel van de oogst zou geven. [medeverdachte 2] had bijna al het materiaal al. Ons deel was de elektriciteit.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van veertig uren, bij niet naar behoren verrichten te vervangen door twintig dagen hechtenis.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan overtreding van de Opiumwet door tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk in een schuur hennep, 20 hennepplanten, aanwezig te hebben, zijnde een voor de volksgezondheid schadelijke stof.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 18 november 2015, waaruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk is veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, oplegging van een werkstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 22c, 22d en 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafbestaande uit een werkstraf voor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Plaisier, mr. H.S.G. Verhoeff en mr. A.E.M. Röttgering, in tegenwoordigheid van mr. J. Mulder, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 16 december 2015.