ECLI:NL:GHAMS:2015:5552

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 november 2015
Publicatiedatum
29 december 2015
Zaaknummer
200.174.774/ 01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.A. Goslings
  • G.J. Visser
  • H.J.M. Boukema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid van appellante in schuldsanering

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van [appellante] in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarbij de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van haar tussentijds is beëindigd. Het hoger beroep is ingesteld na de uitspraak van de rechtbank op 8 juli 2015, maar het beroepschrift is pas op 10 augustus 2015 ingediend, waardoor de beroepstermijn van acht dagen is overschreden. Het hof dient te beoordelen of er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.

[appellante] en haar beschermingsbewindvoerder betwisten dat zij op de zitting van 1 juli 2015 zijn geïnformeerd over de datum van de uitspraak en de mogelijkheid van hoger beroep. Het hof oordeelt echter dat het proces-verbaal van die zitting correct is en dat de mededeling over de uitspraakdatum en de beroepstermijn is gedaan. Het hof concludeert dat [appellante] niet tijdig op de hoogte was van het vonnis, maar dat dit haar niet kan baten, omdat zij niet tijdig navraag heeft gedaan bij de rechtbank. De overschrijding van de beroepstermijn wordt niet verschoonbaar geacht, en het hof verklaart [appellante] niet-ontvankelijk in haar hoger beroep.

De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken op 25 november 2015, en [appellante] kan binnen acht dagen na deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.174.774/ 01
insolventienummer rechtbank : C/13/12/383-R
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 25 november 2015
in de zaak van
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. J.C.R. de Lyon te [plaats] .

1.Het geding in hoger beroep

Appellante wordt hierna [appellante] genoemd.
[appellante] is bij per fax op 10 augustus 2015 ter griffie van het hof ingekomen beroepschrift in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 8 juli 2015, waarbij de rechtbank de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] tussentijds heeft beëindigd.
Het hoger beroep is behandeld ter zitting van 17 november 2015. Bij die behandeling is [appellante] verschenen, vergezeld van haar beschermingsbewindvoerder […] (hierna: de beschermingsbewindvoerder) en bijgestaan door mr. De Lyon voornoemd, die het beroepschrift heeft toegelicht aan de hand van een pleitnotitie die aan het hof is overgelegd. Voorts is de bewindvoerder in de schuldsanering […] (hierna: de bewindvoerder in de schuldsanering) verschenen.
Het hof heeft kennis genomen van het beroepschrift, het dossier van de rechtbank, waaronder het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg, het verslag van de bewindvoerder van 9 november 2015, met bijlagen, en de namens [appellante] op 13 november 2015 nader overgelegde stukken. [appellante] heeft verklaard eveneens kennis te hebben genomen van de genoemde stukken. Het hof heeft de bewindvoerder in de schuldsanering ter zitting in hoger beroep verzocht om nadere informatie te verschaffen en mr. De Lyon is de mogelijkheid gegeven daarop te reageren. Naar aanleiding van hetgeen daarbij ter sprake kwam heeft het hof ter zitting met partijen afgesproken dat zij na de zitting nog een enkel gegeven aan het hof zouden verschaffen (met name het moment waarop de bewindvoerder het vonnis van 8 juli 2015 had ontvangen en het moment waarop hij dat vonnis aan de beschermingsbewindvoerder had doorgestuurd), welke gegevens het hof desnodig ook in zijn besluitvorming zou kunnen betrekken. Het hof heeft uit dien hoofde op 17 november 2015 na de zitting in hoger beroep nog een tweetal e-mails van de bewindvoerder in de schuldsanering en een e-mail van mr. De Lyon ontvangen.

2.Beoordeling

2.1
In eerste plaats dient de vraag te worden beantwoord of [appellante] in haar hoger beroep kan worden ontvangen.
2.2
Ingevolge artikel 351, eerste lid, Faillissementswet (Fw) staat hoger beroep open gedurende acht dagen na de uitspraak. De beschermingsbewindvoerder heeft het hof bij brief van 30 juli 2015 bericht hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam “op of omstreeks d.d. 8 juli 2015” (hij beschikte op dat moment niet over het vonnis). Door mr. De Lyon is vervolgens het hoger beroepschrift ingediend bij fax van 10 augustus 2015. Nu het bestreden vonnis dateert van 8 juli 2015 moet worden geconcludeerd dat het hoger beroep niet binnen de in voormeld artikel genoemde termijn is ingesteld. De beroepstermijn is dus overschreden. Dit moet in beginsel leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van [appellante] in het hoger beroep. De beroepstermijn moet strikt worden gehandhaafd.
2.3
Een uitzondering is evenwel gerechtvaardigd indien [appellante] ten gevolge van een door (de griffie van) de rechtbank begane fout of verzuim niet tijdig wist en redelijkerwijs ook niet kon weten dat de rechter het vonnis had uitgesproken en dat vonnis haar als gevolg van een niet aan haar toe te rekenen fout of verzuim pas na afloop van de beroepstermijn is toegezonden of verstrekt, of nog wel binnen de beroepstermijn, maar zo laat dat daartegen binnen die termijn redelijkerwijs zelfs niet meer een beroepschrift kan worden ingediend waarin de gronden voor het beroep niet zijn opgenomen.
2.4
[appellante] heeft in dit verband het volgende aangevoerd. Zij is met haar beschermingsbewindvoerder verschenen ter zitting in eerste aanleg op 1 juli 2015. Bij vonnis van 8 juli 2015 heeft de rechtbank de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] beëindigd zonder haar de schone lei te verlenen. Ter zitting in eerste aanleg heeft de rechter, anders dan in het opgemaakte proces-verbaal staat vermeld, geen datum gemeld waarop uitspraak zou worden gedaan. Noch [appellante] , noch de beschermingsbewindvoerder hebben een afschrift van het vonnis van 8 juli 2015 ontvangen. Nadat de beschermingsbewindvoerder van een van de schuldeisers had vernomen dat de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] was beëindigd zonder schone lei, heeft deze op 30 juli 2015 telefonisch contact opgenomen met een medewerker van de griffie van de rechtbank, die dit heeft bevestigd. De beschermingsbewindvoerder heeft daarop de hiervoor onder 2.2 genoemde brief van 30 juli 2015 aan het hof geschreven. Hoewel de bewuste griffiemedewerker in vorenbedoeld telefoongesprek had beloofd een afschrift van het vonnis aan de beschermingsbewindvoerder toe te zenden, heeft de beschermings-bewindvoerder dit afschrift niet ontvangen. De beschermingsbewindvoerder heeft daarom een afschrift van het vonnis bij de bewindvoerder in de schuldsanering opgevraagd en direct daarna contact gelegd met het kantoor van mr. De Lyon. Volgens [appellante] kan het haar niet worden toegerekend dat zij niet binnen de wettelijke termijn van acht dagen een beroepschrift heeft ingediend: zij wist niet wanneer er door de rechtbank uitspraak zou worden gedaan en heeft het vonnis van de rechtbank niet ontvangen. Ook is het vonnis, nadat het op 8 juli 2015 was gewezen, niet meteen aan de beschermingsbewindvoerder verstrekt, terwijl bij de rechtbank bekend was dat haar belangen worden behartigd door haar beschermingsbewindvoerder, aldus steeds [appellante] .
2.5
De bewindvoerder in de schuldsanering heeft met betrekking tot de ontvankelijkheid van [appellante] in haar hoger beroep het volgende naar voren gebracht. Blijkens het proces-verbaal van de zitting van 1 juli 2015 was ten behoeve van de toezending van het vonnis aan [appellante] bij de rechtbank het juiste adres bekend. Daarmee mag worden verondersteld dat de toezending van het vonnis van 8 juli 2015 aan [appellante] correct heeft plaatsgevonden. Verder is blijkens het proces-verbaal van de zitting op 1 juli 2015 door de rechter, in het bijzijn van de beschermingsbewindvoerder, mededeling gedaan dat op 8 juli 2015 uitspraak zou worden gedaan en is door de rechter gewezen op de beroepstermijn van acht dagen. Tot toezending van het vonnis aan de beschermingsbewindvoerder bestond geen verplichting. De bewindvoerder in de schuldsanering is van mening dat [appellante] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar hoger beroep.
2.6
Het hof oordeelt als volgt.
2.7
In het proces‑verbaal van de zitting van de rechtbank van 1 juli 2015 is, aan het slot, opgenomen dat aan [appellante] en haar beschermingsbewindvoerder is meegedeeld dat op 8 juli 2015 uitspraak zou worden gedaan en dat zij zijn gewezen op de mogelijkheid van hoger beroep binnen acht dagen na de dag van de uitspraak van het vonnis. Hoewel [appellante] en haar beschermingsbewindvoerder betwisten dat van een en ander op die zitting melding is gemaakt, hebben zij geen feiten en/of omstandigheden aangevoerd die aannemelijk maken dat onjuist is hetgeen in het proces-verbaal is vermeld. Het hof gaat dan ook van de juistheid van het proces-verbaal uit. Of [appellante] en haar beschermingsbewindvoerder een afschrift van het vonnis hebben ontvangen - [appellante] en haar beschermingsbewindvoerder ontkennen dat - kan in het midden blijven, nu een zodanige toedracht [appellante] niet zou baten. Het had dan immers in het licht van de mededeling van de rechtbank omtrent de datum van uitspraak op haar weg dan wel die van haar beschermingsbewindvoerder gelegen kort na 8 juli 2015, en in ieder geval zo danig tijdig dat eventueel nog beroep kon worden ingesteld, bij de rechtbank navraag te doen, indien zij/hij het vonnis van de rechtbank niet had ontvangen. Gesteld noch gebleken is dat zulks is gedaan: de beschermingsbewindvoerder heeft eerst op 30 juli 2015 contact met de rechtbank opgenomen. Het overschrijden van de wettelijke beroepstermijn acht het hof dan ook niet verschoonbaar en dient voor rekening van [appellante] te komen, zodat zij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar hoger beroep.

3.Beslissing

Het hof:
verklaart [appellante] niet-ontvankelijk in het door haar ingestelde hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A. Goslings, G.J. Visser en H.J.M. Boukema en in het openbaar uitgesproken op 25 november 2015 in tegenwoordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.