ECLI:NL:GHAMS:2015:5696
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- H.J.M. Boukema
- M.A. Goslings
- G.J. Visser
- Rechtspraak.nl
Toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling na faillissement van een vennootschap onder firma
In deze zaak hebben twee zusters, appellante [X] en haar zuster [Y], een vennootschap onder firma opgericht voor kinderopvang. Na enkele jaren ging het bedrijf failliet. De rechtbank had het verzoek van [X] om toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat zij niet te goeder trouw zou zijn geweest bij het ontstaan van haar schulden. Het hof heeft het hoger beroep van [X] behandeld en de omstandigheden van de zaak opnieuw beoordeeld. De zusters hadden na het overlijden van hun grootmoeder in 2011 een erfenis ontvangen en wilden een kinderdagverblijf starten. De heer [A], de echtgenoot van [X], werd ingeschakeld voor het management van de onderneming, maar bleek niet betrouwbaar. Hij veroorzaakte grote betalingsachterstanden en onttrok gelden aan de onderneming. Uiteindelijk leidde dit tot het faillissement van de vennootschap onder firma op 21 mei 2014. Het hof oordeelde dat, hoewel [X] niet te goeder trouw was bij het ontstaan van haar schulden, er voldoende gronden waren om haar alsnog toe te laten tot de schuldsanering op basis van de hardheidsclausule. Het hof vond dat [X] de omstandigheden onder controle had gekregen en dat zij afstand had genomen van [A]. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en verklaarde de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing op [X].