ECLI:NL:GHAMS:2015:5814

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 maart 2015
Publicatiedatum
26 september 2016
Zaaknummer
23-003564-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor opzettelijke hennepteelt

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een veroordeling voor opzettelijke hennepteelt. De verdachte, geboren in 1980, werd eerder door de politierechter in de rechtbank Amsterdam veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven weken. Tegen dit vonnis heeft de verdachte hoger beroep ingesteld. Het gerechtshof Amsterdam heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de zaak opnieuw beoordeeld na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden. De Hoge Raad had eerder het arrest van het gerechtshof vernietigd en de zaak terugverwezen voor herbeoordeling.

De tenlastelegging betrof het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 494 hennepplanten in een pand te Diemen op 25 maart 2008. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van de hennepkwekerij in de woning waar hij verbleef. De verdediging voerde aan dat het binnentreden van de woning onrechtmatig was, maar het hof oordeelde dat er voldoende grond was voor de verdenking van overtreding van de Opiumwet, gebaseerd op anonieme meldingen en observaties van de politie.

Het hof heeft de verdachte uiteindelijk schuldig bevonden aan het opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten en heeft de eerdere veroordeling van de politierechter vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, die voorwaardelijk niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij hij zich binnen twee jaar opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, evenals met de eerdere veroordelingen van de verdachte.

Uitspraak

parketnummer: 23-003564-14
datum uitspraak: 19 maart 2015
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen -na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 2 september 2014- op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van
de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 5 april 2012 in de strafzaak onder parketnummer
13-078884-10 tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1980,
adres: [adres 1].

Procesgang

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven weken.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het gerechtshof Amsterdam heeft in hoger beroep bij arrest van 8 mei 2013 het vonnis vernietigd en opnieuw recht gedaan.
De verdachte heeft tegen het arrest van het gerechtshof beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 2 september 2014 het arrest van het gerechtshof Amsterdam vernietigd, en de zaak naar het gerechtshof Amsterdam teruggewezen teneinde de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 5 april 2012 en, na terugwijzing door de Hoge Raad, op de terechtzitting van dit hof van 5 maart 2015.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 maart 2008 te Diemen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres 2]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 494 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 25 maart 2008 te Diemen, opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand aan de [adres 2] een hoeveelheid van in totaal ongeveer 494 hennepplanten.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Bewijsoverwegingen

De raadsman heeft aangevoerd dat het binnentreden in de woning gelegen aan [adres 2] op
25 maart 2008 onrechtmatig was. Dit binnentreden is gebeurd naar aanleiding van een ‘meld misdaad anoniem’-melding. De enkele melding rechtvaardigt het binnentreding in een woning onvoldoende. Voorts blijkt niet dat de informatie gegeven door omwonenden en door buurman [getuige] voor het tijdstip van het binnentreden in de woning aan de politie bekend was. De resultaten van de doorzoeking dienen daarom van het bewijs worden uitgesloten. Als gevolg daarvan zal de verdachte moeten worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Op doorgenummerde pagina 5 van het dossier is de inhoud van de tip weergegeven die op 7 december 2012 aan de telefonist van “meld misdaad anoniem” (MMA) is gedaan. In deze tip wordt gewag gemaakt van het vermoeden dat op het adres [adres 2] te Diemen een hennepkwekerij is gevestigd en dat de rijp op het dak van de woning sneller verdwijnt dan dat op de daken van naastgelegen woningen. Het hof stelt aan de hand van de foto’s op pagina’s 97 en 98 vast dat moet worden aangenomen dat hetgeen met betrekking tot het smelten van rijp is gesteld zich ook op 25 maart 2008 voordeed, terwijl bovendien op die foto’s zichtbaar is dat een ventilatieslang uit het dakraam stak. Op pagina 135 is bovendien door de opsporingsambtenaar [verbalisant] als buurtregisseur gerelateerd dat hij naar aanleiding van de anonieme melding met betrekking tot het adres [adres 2] hij omwonenden heeft gesproken die hebben verklaard over de rijp op het dak van de woning en dat hij dit fenomeen ook zelf heeft waargenomen. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van kweeklampen in de hennepteelt een aanzienlijke warmteontwikkeling met zich brengt. Ook is vermeld dat er per juni 2007 regelmatig een voertuig van de gemeente Diemen voor de woning stond. Navraag bij de verhuurder van de woning leerde dat de huurder genaamd was [naam 1], een persoon die eerder, in 2007, samen met [medeverdachte] in verband was gebracht met de hennepkweek. Deze [medeverdachte] was destijds werkzaam voor de gemeente Diemen en beschikte vanuit zijn functie over een gemeentelijk voertuig. Naar het oordeel van het hof boden voornoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, voldoende grond voor de verdenking dat op 25 maart 2008 in de woning de Opiumwet werd overtreden. Het enkele feit dat het op pagina 135 weergegeven proces-verbaal eerst op 14 april 2010 is opgemaakt, doet aan de inhoud ervan niet af. De machtiging tot binnentreden is mitsdien terecht afgegeven, zodat het hof dit verweer verwerpt.
De verdediging heeft voorts aangevoerd dat het dossier onvoldoende bewijs bevat voor opzettelijk aanwezig hebben van de in de woning aangetroffen hennepplanten door de verdachte. Ook niet indien het hof uitgaat van de eerste verklaring van [medeverdachte], nu geen sprake is geweest van enige machtsuitoefening door de verdachte met betrekking tot de planten/de kwekerij. De verdachte heeft immers slechts gebruik gemaakt van het aanbod van [naam 2] om, zonder daarvoor iets te hoeven betalen, in de woning te verblijven, waar steeds werd gezorgd voor een gevulde koelkast. Hij heeft van deze [naam 2] de sleutel van de woning ontvangen en mocht alleen de woonkamer, de badkamer en één slaapkamer gebruiken. In deze ruimtes zijn geen hennepplanten aangetroffen, de verdachte is niet in de andere ruimtes geweest. De verdachte was toen dakloos en verbleef – naar eigen zeggen – liever onder de gestelde voorwaarden in de woning dan ‘onder de brug’.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
De verdachte heeft op 25 maart 2008 tegenover de politie verklaard dat hij wel wist ‘dat er iets aan de hand was’, dat het ‘geen gewoon huis was’, en dat hij de aanwezigheid van een hennepkwekerij wel vermoedde maar niet wist ‘wat er precies stond’. De verdachte zag als hij naar zijn slaapkamer liep/door het huis liep een groot zwart zeil voor verschillende deuren hangen en zilverkleurige buizen door de woning lopen, terwijl het hem was verboden in bepaalde delen van het huis te komen. De verdachte heeft bovendien in de badkamer, waar hij douchte en tanden poetste, voorschakelapparaten, een ventilator en een jerrycan met plantenvoeding zien staan. De verdachte heeft op de terechtzitting in hoger beroep desgevraagd bevestigd ‘dat hij wel wist dat in de woning een hennepkwekerij aanwezig was’.
Dat de hennepplanten zich ook binnen de machtssfeer van de verdachte bevonden, leidt het hof af uit het navolgende. De verklaring van de verdachte dat hij van een zekere ‘[naam 2]’ uit louter naastenliefde niet alleen onderdak in de woning had gekregen, maar ook gebruik mocht maken van een (telkens) gevulde koelkast, acht het hof ongeloofwaardig. Het bestaan van deze ‘[naam 2]’ kon op geen enkele wijze worden bevestigd, laat staan dat deze ‘[naam 2]’ met een huurcontract, eigendomsbewijs of andere documenten aan de woning aan de [adres 2] is te koppelen, hetgeen wel het geval is met huurster [naam 1] en haar voormalige partner [medeverdachte], van wie zich verklaringen en documenten in het dossier bevinden. De verdachte heeft gedurende enkele maanden alleen en zelfstandig een woning bewoond, waarin een over meer ruimtes verspreide hennepkwekerij is aangetroffen. Hij wist van de kwekerij en had er naar het oordeel van het hof ook toegang toe, nu uit het proces-verbaal van binnentreden en de verklaringen van de verdachte niet is gebleken dat de kweekruimtes waren afgesloten. De enkele door de verdachte gestelde omstandigheid dat de ruimtes waarin de hennepplanten stonden gedurende zijn gebruik van de woning voor hem niet toegankelijk waren op grond van aan hem gegeven instructies, maken dat oordeel niet anders. Ter terechtzitting van het hof kon de verdachte niet verklaren of hij deze tamelijk gedetailleerde instructies nu bij de ontmoeting met ‘[naam 2]’ in het café gekregen had, waarbij laatstgenoemde hem spontaan en om niet zijn woning aanbood, of bij een eerder onvermelde tweede ontmoeting ter plaatse in de woning, hetgeen het hof sterkt in zijn oordeel met betrekking tot de ongeloofwaardigheid van het verhaal van de verdachte over de aanleiding voor zijn verblijf in de woning.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman en is op grond van het voorgaande van oordeel dat de verdachte, die als enige in de woning verblijf hield, de in de woning aangetroffen hennepplanten opzettelijk aanwezig heeft gehad. De raadsman heeft, subsidiair, verzocht om [medeverdachte] als getuige te horen indien het hof toch tot een bewezenverklaring komt en daartoe een door [medeverdachte] afgelegde verklaring voor het bewijs wil gebruiken.
Het hof wijst dit (voorwaardelijk gedane) verzoek af, nu het hof de door [medeverdachte] bij de op 2 april 2009 afgelegde verklaring noch diens op 28 maart 2011 op de terechtzitting in eerste aanleg afgelegde verklaring voor het bewijs zal gebruiken.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
- opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor, kort gezegd: medeplegen van hennepteelt, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven weken.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor medeplegen van hennepteelt zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van honderd uren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennepplanten.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 18 februari 2015 is de verdachte eerder ter zake van een Opiumwetdelict onherroepelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, oplegging van een taakstraf voor de duur van honderd uren, zoals door de advocaat-generaal is gevorderd, in beginsel passend en geboden. In de omstandigheid dat in eerste aanleg de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, tweede lid ERVM is overschreden en in totaal bijna zeven jaren zijn verstreken sinds het bewezenverklaarde is begaan, ziet het hof aanleiding te bepalen dat voormelde straf voorwaardelijk niet ten uitvoer wordt gelegd.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht. Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen, mr. P.F.E. Geerlings en mr. J.K.M. Gevers, in tegenwoordigheid van mr. M.A.T. van Willigen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 maart 2015.
Mr. J.K.M. Gevers is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.