ECLI:NL:GHAMS:2015:5817

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 september 2015
Publicatiedatum
7 december 2016
Zaaknummer
23-001510-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis kinderrechter inzake bedreiging en openlijke geweldpleging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1997, werd beschuldigd van bedreiging met zware mishandeling en openlijke geweldpleging tegen twee personen op 13 maart 2014 in Amsterdam. De tenlastelegging omvatte het bedreigen van slachtoffer 1 met de woorden: 'Ik trap je schedel in' en het openlijk in vereniging geweld plegen tegen slachtoffer 2, waarbij de verdachte en anderen hem meermalen hebben geslagen en geschopt. Tijdens de zitting in hoger beroep op 8 september 2015 heeft de verdachte de feiten ontkend, maar het hof oordeelde dat de verklaringen van getuigen, waaronder buurtbewoners en slachtoffers, voldoende bewijs boden voor de bewezenverklaring van de feiten. Het hof vernietigde het vonnis van de kinderrechter en legde een onvoorwaardelijke werkstraf van 40 uren en 20 dagen jeugddetentie op, met bijzondere voorwaarden voor toezicht door de jeugdreclassering. De beslissing is gebaseerd op de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, waarbij het hof ook rekening hield met het advies van de Raad voor de Kinderbescherming.

Uitspraak

parketnummer: 23-001510-15
datum uitspraak: 22 september 2015
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 27 maart 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-155816-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8 september 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 13 maart 2014 te Amsterdam [slachtoffer 1] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 1] dreigend de woorden toegevoegd:"Ik trap je schedel in", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2 primair:
hij op of omstreeks 13 maart 2014 te Amsterdam althans in Nederland met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, [adres 2], in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2], welk geweld bestond uit het meermalen althans eenmaal (telkens) (met kracht) in/op/tegen het hoofd en/of het lichaam slaan/stompen, en/of het meermalen althans eenmaal (telkens) (met kracht) in/op/tegen het hoofd en/of het lichaam schoppen/trappen, en/of het met kracht aan de capuchon van [slachtoffer 2] trekken/rukken en die [slachtoffer 2] zodoende/al doende naar de grond trekken/brengen, en/of (vervolgens) op een moment dat die [slachtoffer 2] op de grond was gelegen het in/op/tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 2] schoppen/trappen en/of slaan/stompen, waarbij hij, verdachte, meermalen althans eenmaal (telkens) (met kracht) heeft geslagen/gestompt en/of geschopt/getrapt, en welk door hem gepleegd geweld enig lichamelijk letsel (een zwelling in de mond en pijnlijke ribben) voor [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad;
2 subsidiair:
hij op of omstreeks 13 maart 2014 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 2]) meermalen althans eenmaal (telkens) (met kracht) in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen en/of gestompt, en/of meermalen althans eenmaal (telkens) (met kracht) in/op/tegen het lichaam heeft geschopt en/of getrapt waardoor voornoemde [slachtoffer 2] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof een andere bewijsconstructie hanteert.

Gevoerd verweer

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep, aan de hand van door haar overgelegde pleitaantekeningen, het volgende betoogd.
De verdachte ontkent de feiten en zijn moeder heeft verklaard dat de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde thuis was. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat degene die geslagen zou hebben een beugel heeft. De verdachte heeft geen beugel. De verklaringen van de buurtbewoners zijn slechts verklaringen van anonieme getuigen. Het is onbekend of zij daadwerkelijk in de buurt wonen. [getuige 1] is de trainer bij voetbalclub Sloterdijk die jongens van Marokkaanse origine zag weglopen. Hij kende geen van de jongens terwijl het broertje van de verdachte in een team speelt met de zoon van [getuige 1]. De verdachte gaat regelmatig naar de wedstrijden en heeft een goed contact met [getuige 1]. De verdachte dient vrijgesproken te worden omdat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt hieromtrent als volgt.
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij de jongen met de rode wangen op 13 maart 2014 heeft aangesproken omtrent het lastig vallen van zijn broertje, [slachtoffer 1], en dat de jongen met de rode wangen voor hem kwam staan (blz. 16 dossier). [getuige 2] ziet dat een jongen die zij kent als [verdachte], die woonachtig is op [adres 1] op 13 maart 2014 in gezelschap van een groep van ongeveer acht Marokkaanse jongens haar zoon [slachtoffer 2] aanspreekt en dat [verdachte] daarna een klap met gebalde vuist gaf in het gezicht van [slachtoffer 2] en dat [slachtoffer 2] door meerdere personen uit de groep werd geslagen en geschopt (blz. 21 dossier). [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij is bedreigd door [verdachte], een jongen met opvallend rode wangen die woont op nummer [huisnummer] (het hof begrijpt: op [adres 1]; blz. 18 dossier). Uit het proces-verbaal bevindingen blijkt dat twee anoniem gebleven bewoners uit [adres 2], de jongen die woont op de [adres 1] en die zij als [verdachte] kennen, herkennen als een van de Marokkaanse jongens die aan de vechtpartij deelnamen. [verdachte] heeft, volgens deze getuigen, vuistslagen gegeven aan de Surinaamse jongen (blz. 12-13 dossier).
Op grond van het vorenstaande komt het hof tot het oordeel dat de verdachte een van degenen is geweest die openlijk in verenging geweld hebben gepleegd tegen [slachtoffer 2].
Het hof overweegt dat er geen reden is te twijfelen aan het waarheidsgehalte van de verklaringen van voornoemde getuigen. Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat zich op essentiële punten geen inconsistenties of tegenstrijdigheden in die verklaringen voordoen.
De verklaringen van de anoniem gebleven personen zoals weergegeven in het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 16 maart 2014 (blz. 12-13 dossier) vinden steun in andere bewijsmiddelen.
De verdediging heeft pas ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht dat [getuige 1], een goed contact met de verdachte zou hebben doordat het broertje van de verdachte in een team speelt met de zoon van [getuige 1] en verdachte regelmatig naar de wedstrijden zou gaan. . De raadsman stelt dientengevolge dat [getuige 1] hem daardoor wel had moeten herkennen als een van de Marokkaanse jongens die wegrende. Dit verweer wordt verworpen nu dit onvoldoende onderbouwd is. Deze verklaring van de verdachte kon ter terechtzitting op geen enkel wijze geverifieerd worden en vindt ook geen steun in het dossier.
In het licht van de overige getuigenverklaringen die zich in het dossier bevinden acht het hof de verklaring van de moeder van de verdachte, dat de verdachte thuis zou zijn geweest ten tijde van het ten laste gelegde niet geloofwaardig.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 13 maart 2014 te Amsterdam [slachtoffer 1] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 1] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik trap je schedel in";
2 primair:
hij op 13 maart 2014 te Amsterdam met anderen, op de openbare weg, [adres 2], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2], welk geweld bestond uit het meermalen tegen het hoofd en het lichaam slaan en het tegen het lichaam schoppen/trappen, en op een moment dat die [slachtoffer 2] op de grond was gelegen het tegen het lichaam van die [slachtoffer 2] trappen en slaan.
Hetgeen onder 1 en 2 primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met zware mishandeling.
het onder 2 primair bewezen verklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De kinderrechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 primair bewezen verklaarde veroordeeld tot 80 uren taakstraf, bestaande uit een werkstraf, subsidiair 40 dagen jeugddetentie waarvan 40 uren taakstraf subsidiair 20 dagen jeugddetentie voorwaardelijk onder algemene en bijzondere voorwaarden.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging op straat van een op dat moment twaalfjarige buurtgenoot en samen met zijn mededaders, op de openbare weg, aan openlijke geweldpleging tegen de, op dat moment, zeventienjarige broer van die buurtgenoot, die hen op de bedreiging van zijn broertje aansprak. Feiten als de onderhavige dragen bij aan in de maatschappij heersende gevoelens van angst en onveiligheid op straat in het algemeen en in het bijzonder bij hen die daarvan slachtoffer of getuige zijn.
Het hof heeft kennis genomen van het omtrent de verdachte uitgebrachte rapport 2B van de Raad voor de Kinderbescherming van 29 april 2014 opgemaakt door [deskundige 1], raadsonderzoeker.
Uit dit rapport blijkt dat het risico dat de verdachte opnieuw met politie en justitie in aanraking komt wegens het plegen van een delict groot is. De Raad voor de Kinderbescherming adviseert om een deels voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf en begeleiding in het kader van Hulp en Steun op te leggen.
Ter terechtzitting in hoger beroep zijn [deskundige 2], raadsonderzoeker en zittingsvertegenwoordiger bij de Raad voor de Kinderbescherming en [naam], gezinsmanager bij de Jeugdbescherming regio Amsterdam, gehoord. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd het toezicht op de voorgestelde bijzondere voorwaarden en de begeleiding van de verdachte op te dragen aan de William Schrikker Groep.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 21 augustus 2015 is de verdachte niet eerder strafrechtelijk onherroepelijk veroordeeld.
Het hof acht de feiten dusdanig ernstig, dat voor de straf niet kan worden volstaan met de door de Raad geadviseerde en door de advocaat-generaal gevorderde deels voorwaardelijke werkstraf. Het hof acht hier een onvoorwaardelijke werkstraf in combinatie met een voorwaardelijke jeugddetentie passend en geboden. Daarbij zal begeleiding door de jeugdreclassering van de William Schrikker Groep gedurende de proeftijd als bijzondere voorwaarde worden opgelegd.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z 141 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
werkstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen jeugddetentie.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de volledige proeftijd stelt onder toezicht van de Jeugdreclassering: de William Schrikker Groep en zich zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, door of namens deze instelling te geven.
Geeft deze instelling opdracht de verdachte bij de naleving van de opgelegde voorwaarde hulp en steun te verlenen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Iedema, mr. M.J.G.B. Heutink en mr. P.F.E. Geerlings, in tegenwoordigheid van
mr. O. Boekraad, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 september 2015.
=========================================================================
[.]