In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding betreffende de ontbinding van een religieus huwelijk naar Islamitisch recht tussen twee partijen, een vrouw en een man, die beiden de Nederlandse nationaliteit bezitten en van Pakistaanse afkomst zijn. De vrouw heeft in eerste aanleg de medewerking van de man gevorderd aan de totstandkoming van de echtscheiding naar Islamitisch recht, na een eerdere echtscheiding naar Nederlands recht die op 13 maart 2013 door de rechtbank Den Haag was uitgesproken. De vrouw heeft de man verzocht om binnen vijf werkdagen na betekening van het arrest zijn medewerking te verlenen aan de ontbinding van het religieuze huwelijk door middel van een eenzijdige verstoting (talaq) of een verstoting op verzoek van de vrouw (khul). De voorzieningenrechter heeft de vordering van de vrouw in eerste aanleg afgewezen, omdat de man op goede gronden weigerde zijn medewerking te verlenen aan de talaq, en de vrouw het initiatief had genomen tot de echtscheiding naar Nederlands recht.
Het hof heeft de grieven van de vrouw beoordeeld en vastgesteld dat de man niet hoeft mee te werken aan de talaq, maar dat hij wel moet meewerken aan de ontbinding van het religieuze huwelijk door middel van de khul, zonder daaraan andere voorwaarden te verbinden dan het aanbieden van een symbolische vergoeding van € 1,- door de vrouw. Het hof heeft het eindvonnis van de voorzieningenrechter vernietigd en de man veroordeeld om binnen vijf dagen na ontvangst van het verzoek van de vrouw zijn medewerking te verlenen aan de ontbinding van het religieuze huwelijk. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.