ECLI:NL:GHAMS:2015:866

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 maart 2015
Publicatiedatum
16 maart 2015
Zaaknummer
23-004866-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van poging tot afpersing en diefstal met geweld

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarbij de verdachte op 2 december 2014 was vrijgesproken van bepaalde tenlastegelegde feiten. De verdachte, geboren in 1996, was in hoger beroep gegaan tegen de vrijspraak, maar het hof verklaarde hem niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak. Het hof oordeelde dat de verdachte niet in beroep kon gaan tegen de vrijspraak op basis van artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering.

Het hof heeft het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 24 februari 2015 gehouden en heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdachte en zijn raadsman. De raadsman had betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat er sprake zou zijn van schending van het gelijkheidsbeginsel. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat het aan het openbaar ministerie is om te beslissen over vervolging, tenzij er sprake is van een kennelijk onredelijke beslissing.

De tenlastelegging omvatte onder andere diefstal van goederen, waaronder een portemonnee, een riem van Louis Vuitton, en een mobiele telefoon van Samsung, waarbij geweld en bedreiging met geweld tegen de slachtoffers was gepleegd. Het hof achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan diefstal met geweld en poging tot afpersing. De verdachte werd veroordeeld tot een werkstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen jeugddetentie, met bijzondere voorwaarden voor toezicht door de reclassering. De vorderingen van de benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij schadevergoeding werd toegewezen voor immateriële en materiële schade.

Uitspraak

parketnummer: 23-004866-14
datum uitspraak: 10 maart 2015
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 2 december 2014 in de strafzaak onder de parketnummers 13-741019-14 en 23-001746-13 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
adres: [adres 1].

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

De verdachte is door de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 24 februari 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid openbaar ministerie

De raadsman heeft de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bepleit. Daartoe is aangevoerd dat er sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel nu medeverdachte [medeverdachte] niet lijkt te worden vervolgd door het openbaar ministerie.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat op grond van het opportuniteitsbeginsel het aan het openbaar ministerie is om te beslissen of een verdachte al dan niet wordt vervolgd. Het hof treedt in beginsel niet in deze keuzevrijheid, tenzij sprake is van een kennelijk onredelijke vervolgingsbeslissing. Nog daargelaten dat in dit geval niet vast staat dat de medeverdachte niet wordt vervolgd, is naar het oordeel van het hof geen sprake van kennelijke onredelijkheid van de beslissing om de verdachte te vervolgen. Het hof acht het openbaar ministerie dan ook ontvankelijk en verwerpt het verweer.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd, voor zover in hoger beroep aan de orde, dat:
1:
hij op of omstreeks 14 december 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft/hebben weggenomen
- een portemonnee en/of
- en sjaal/das (merk: Gucci) en/of
-een riem (merk: Louis Vuitton) en/of
- een mobiele telefoon (merk: Samsung/Galaxy) en/of
- één of meer oorbel(len),
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat hij, verdachte en/of één of meer van zijn mededader(s)
- de (huis)kamer (van perceel [adres 2] ) is/zijn binnengestormd/gerend/gelopen en/of (vervolgens) éénmaal of meermalen heeft/hebben geschreeuwd: 'wie heeft mijn shirt?", althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- ( vervolgens) éénmaal of meermalen (hard en/of met kracht) heeft/hebben geslagen/gestompt op/tegen de kaak en/of het oor, in elk geval op/tegen het gezicht en/of het lichaam van voornoemde [slachtoffer 2] en/of
- ( vervolgens) éénmaal of meermalen (hard en/of met kracht) heeft/hebben getrokken en/of gerukt aan de sjaal/das (merk: Gucci) van voornoemde [slachtoffer 2] (terwijl voornoemde sjaal/das zich om de nek van voornoemde [slachtoffer 2] bevond) en/of
- ( vervolgens) (dreigend) op voornoemde [slachtoffer 1] is/zijn af komen lopen en/of (vervolgens) éénmaal of meermalen (hard en/of met kracht) heeft/hebben geslagen en/of gestompt op/tegen het hoofd, in elk geval op/tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1], en/of (vervolgens) het hoofd van voornoemde [slachtoffer 1] heeft/hebben vastgepakt en/of (vervolgens) éénmaal of meermalen (hard en/of met kracht) aan de oorbel en/of aan het oor van voornoemde [slachtoffer 1] heeft/hebben getrokken, waarbij hij, verdachte en/of één of meer van zijn mededader(s) voornoemde [slachtoffer 1] (dreigend) de woorden heeft/hebben toegevoegd: "Ik trek je oor eraf" en/of "wil je zien dat ik je oor eraf scheur?", althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of
- ( vervolgens) éénmaal of meermalen (hard en/of met kracht) zijn/hun knie op/tegen/in de richting van de neus en/of het hoofd, in elk geval op/tegen/in de richting van het lichaam, van voornoemde [slachtoffer 1] heeft/hebben gebracht en/of
- ( vervolgens) naar de keuken is/zijn gelopen en/of daarbij dreigend heeft/hebben gezegd: "Ik ga iemand neersteken", althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of (vervolgens) een mes uit de keuken heeft/hebben gepakt en/of (vervolgens) (dreigend) met voornoemd mes naar voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] is/zijn gelopen en/of voornoemd mes aan voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] heeft/hebben getoond en/of voorgehouden en/of vervolgens de schouder, in elk geval het lichaam, van voornoemde [slachtoffer 1] heeft/hebben vastgepakt en/of (vervolgens) (terwijl voornoemde [slachtoffer 1] op de grond lag) (dreigend) (de punt van) voornoemd mes op voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] heeft/hebben gericht en/of gericht gehouden en/of daarbij voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] (dreigend) de woorden heeft/hebben toegevoegd: "Ik steek je gewoon, dat heb ik weleens eerder gedaan" en/of "Als ik morgen mijn shirt niet heb, dan ga je zien wat ik met jullie ga doen. Ik weet waar jullie werken", althans (telkens) woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of
- ( vervolgens) de telefoon van voornoemde [slachtoffer 1] van de bank heeft/hebben gepakt en/of
- ( vervolgens) voornoemde [slachtoffer 3] (dreigend) de woorden heeft/hebben toegevoegd: "Begin je riem af te doen", althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of (vervolgens) (hard en/of met kracht) de riem (merk: Louis Vuitton) van voornoemde [slachtoffer 3] uit de broek/riemlus(sen) van voornoemde [slachtoffer 3] heeft/hebben getrokken en/of gerukt en/of
- ( vervolgens) éénmaal of meermalen (dreigend) tegen voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] gezegd: "Alle telefoons inleveren, alle merkriemen inleveren en ik wil jouw Gucci sjaal ook hebben", althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of
- ( vervolgens) éénmaal of meermalen voornoemde [slachtoffer 2] (dreigend) de woorden heeft/hebben toegevoegd: "Ik wil mijn shirt alsnog nu hebben", waarna hij, verdachte en/of één of meer van zijn mededader(s) vervolgens voornoemde [slachtoffer 2] één of meer kopsto(o)t(en) heeft/hebben gegeven en/of (vervolgens) de portemonnee van voornoemde [slachtoffer 2] uit de (broek)zak van voornoemde [slachtoffer 2] heeft/hebben gepakt;
3:
hij op of omstreeks 14 december 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, nabij de Osdorper Ban, in elk geval op/aan de openbare weg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 4] te dwingen tot de afgifte van een geldbdrag van 150 euro, in elk geval van enig goed/geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij hij, verdachte zich naar voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 4] heeft begeven en/of waarna hij, verdachte en/of zijn mededader(s) - éénmaal of meermalen (dreigend) tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] gezegd: Dat zijn shirt weg is en dat zij ([slachtoffer 1] en/of A.S.S.[slachtoffer 2]) en/of [slachtoffer 3] (daarom) aan hem, verdachte en/of één of meer van zijn mededader(s) in totaal 150 euro moest(en) betalen en/of "Regel het geld snel, ik wil 150 euro hebben. Desnoods vragen jullie aan [slachtoffer 5] of je het geld kan lenen. Ik wil zien dat jullie wel het geld aan hem terug hebben gegeven" en/of Dat als zij met de politie zouden praten dat zij dan in een kofferbak zouden eindigen en/of dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) dit wel vaker had gedaan en/of "Als je aangifte doet dat dan ben je er geweest. Mijn broer is vrij en ik weet waar jij woont en waar jij werkt. Dan beland je gewoon in de achterbak van een auto. Ik weet waar je op school zit en in welke klas je zit", althans (telkens) woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of
- ( daarbij/vervolgens) éénmaal of meermalen (hard en/of met kracht) heeft/hebben geslagen in/op/tegen het gezicht, in elk geval het lichaam, van voornoemde [slachtoffer 4] en/of éénmaal of meermalen (hard en/of met kracht) heeft/hebben geschopt en/of getrapt tegen/op het lichaam van voornoemde [slachtoffer 4].
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen zal worden vernietigd, omdat het hof naar aanleiding van door de advocaat-generaal in hoger beroep overgelegde stukken tot een enigszins andere bewezenverklaring van feit 1 komt dan de rechtbank en voorts ten aanzien van de beslissing op het beslag alsmede de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot andere beslissingen komt.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 14 december 2013 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
- een portemonnee en
-een riem (merk: Louis Vuitton) en
- een mobiele telefoon (merk: Samsung Galaxy),
toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden, dat hij, verdachte en zijn mededader
- de huiskamer van perceel [adres 2] zijn binnengestormd en vervolgens hebben geschreeuwd: “wie heeft mijn shirt?” en
- met kracht hebben geslagen op de kaak en het oor, in elk geval tegen het gezicht van voornoemde [slachtoffer 2] en
- hebben getrokken aan de sjaal (merk: Gucci) van voornoemde [slachtoffer 2] en
- op voornoemde [slachtoffer 1] zijn af komen lopen en vervolgens hebben geslagen of gestompt tegen het hoofd van voornoemde [slachtoffer 1], en vervolgens het hoofd van voornoemde [slachtoffer 1] hebben vastgepakt en aan het oor van voornoemde [slachtoffer 1] hebben getrokken, waarbij hij, verdachte en zijn mededader voornoemde [slachtoffer 1] dreigend de woorden hebben toegevoegd: "Ik trek je oor eraf" en "wil je zien dat ik je oor eraf scheur?" en
- meermalen zijn knie in de richting van het hoofd van voornoemde [slachtoffer 1] heeft gebracht en
- de telefoon van voornoemde [slachtoffer 1] van de bank hebben gepakt en
- voornoemde [slachtoffer 3] dreigend de woorden hebben toegevoegd: "Begin je riem af te doen" en de riem (merk: Louis Vuitton) van voornoemde [slachtoffer 3] uit de broek van voornoemde [slachtoffer 3] hebben gerukt en
- dreigend tegen voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] gezegd: "Alle telefoons inleveren, alle merkriemen inleveren en ik wil jouw Gucci sjaal ook hebben" en
- voornoemde [slachtoffer 2] dreigend de woorden hebben toegevoegd: "Ik wil mijn shirt alsnog nu hebben", waarna hij, verdachte en zijn mededader vervolgens voornoemde [slachtoffer 2] een kopstoot hebben gegeven en vervolgens de portemonnee van voornoemde [slachtoffer 2] uit de broekzak van voornoemde [slachtoffer 2] hebben gepakt;
3:
hij op 14 december 2013 te Amsterdam, nabij de Osdorper Ban, in elk geval op/aan de openbare weg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag van 150 euro toebehorende aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], waarbij hij, verdachte zich naar voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft begeven en waarna hij, verdachte,
dreigend tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gezegd dat zijn shirt weg is en dat zij, [slachtoffer 1] en A.S.S.[slachtoffer 2], daarom aan hem, verdachte, in totaal 150 euro moesten betalen en “Regel het geld snel, ik wil 150 euro hebben. Desnoods vragen jullie aan [slachtoffer 5] of je het geld kan lenen. Ik wil zien dat jullie wel het geld aan hem terug hebben gegeven” en “Als je aangifte doet dat dan ben je er geweest. Mijn broer is vrij en ik weet waar jij woont en waar jij werkt. Dan beland je gewoon in de achterbak van een auto. Ik weet waar je op school zit en in welke klas je zit”.
Hetgeen onder 1 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Bewijsoverwegingen

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep, overeenkomstig de overgelegde pleitnotities, betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 en 3 ten laste gelegde. De raadsman heeft daartoe onder meer aangevoerd dat de verklaringen van de aangevers en van de getuige [slachtoffer 5] onbetrouwbaar zijn.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de verklaringen van de aangevers over en weer op meerdere essentiële punten overeenkomen en in hoofdlijnen ook goed op elkaar aansluiten. Daarbij komt dat deze verklaringen worden ondersteund door de inhoud van de getuigenverklaringen van [slachtoffer 5], zoals afgelegd bij de politie op 19 januari 2014 en bij de rechter-commissaris op 1 augustus 2014. Het hof acht de verklaringen van [slachtoffer 5] betrouwbaar en weegt daarbij mee dat hij als enige niet heeft deelgenomen aan de schermutselingen in de woning.
Hier staat tegenover dat de verdachte eerst bij de rechter-commissaris een verklaring heeft willen afleggen over de tenlastegelegde incidenten en pas op de terechtzitting in eerste aanleg voor het eerst naar voren heeft gebracht dat de aangevers onder invloed van drank en drugs waren en hém agressief hebben bejegend. Gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen en het hiervoor overwogene, acht het hof deze verklaring niet aannemelijk nu deze onvoldoende steun vindt in de overige inhoud van het dossier. Dit klemt temeer nu verdachte hierover eerder niets heeft verklaard.
Ten aanzien van feit 1, voorts:
Met de rechtbank en de advocaat-generaal is het hof evenwel niet van oordeel dat door de verdachte ook een mes zou zijn gebruikt. Het hof acht de zich in het dossier bevindende verklaringen van de aangevers op dit punt tegenstrijdig, met name daar waar het gaat om de wijze waarop en de persoon aan wie het mes zou zijn getoond. Het hof spreekt de verdachte voor dat deel van de tenlastelegging dan ook vrij.
Ook acht het hof, evenals de rechtbank, niet bewezen dat de Gucci sjaal en oorbellen door de verdachte en de medeverdachte zijn weggenomen. Het hof overweegt hiertoe dat de sjaal in het bezit van aangever Amar [slachtoffer 2] is gebleven en op grond van het dossier onduidelijk is waar de oorbellen van aangever [slachtoffer 1] zijn gebleven. De verdachte wordt voor die onderdelen van de tenlastelegging eveneens vrijgesproken.
Anders dan de rechtbank acht het hof thans wettig en overtuigend bewezen dat de telefoon van aangever [slachtoffer 1] daadwerkelijk is weggenomen door de verdachte en de medeverdachte. Uit de door de advocaat-generaal op de terechtzitting in hoger beroep overgelegde stukken blijkt dat door de politie abusievelijk het Imeinummer van de telefoon van aangever [slachtoffer 1] op de kennisgeving van inbeslagneming is vermeld. Inmiddels heeft de politie dit gecorrigeerd. Hiermee is de door de rechtbank geconstateerde tegenstrijdigheid in het dossier komen te vervallen. Het hof concludeert uit de inhoud van de overlegde stukken dat de inbeslaggenomen telefoon een witte Samsung telefoon betreft, die gelet op het proces-verbaal van bevindingen op pagina 55 toebehoort aan [benadeelde].
Ten aanzien van feit 3, voorts:
Door de raadsman is aangevoerd dat de tijdspanne tussen het tijdstip van de melding bij de politie en het tijdstip waarop 150 euro is gepind dusdanig kort is, dat niet aannemelijk is dat de door de aangevers geschetste feitelijke gang van zaken daarbinnen heeft kunnen plaatsvinden.
Het hof stelt vast dat [slachtoffer 5], blijkens een als bijlage bij zijn voegingsformulier als benadeelde partij gevoegd transactieoverzicht, op 14 december 2014 om 20:46 uur 150 euro heeft gepind. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen op pagina 14 krijgen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] die dag om 21:56 uur de opdracht om naar het [adres 3] te Amsterdam te gaan, in verband met een incident dat zich een uur eerder zou hebben voorgedaan. Het hof ziet niet in op welke wijze voornoemde tijdstippen in de weg staan aan de door de aangevers en getuige [slachtoffer 5] geschetste feitelijke gang van zaken. Het standpunt van de raadsman berust naar het oordeel van het hof op een onjuiste lezing van de feiten.
Het hof verwerpt derhalve het verweer in al zijn onderdelen.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg.

Strafbaarheid van de verdachte

Met de rechtbank is het hof van oordeel dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie en overigens is in hoger beroep het verweer onvoldoende onderbouwd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 3 bewezen verklaarde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen jeugddetentie, met aftrek van voorarrest, waarvan 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft voorts de bijzondere voorwaarde opgelegd dat de verdachte zich onder toezicht stelt van Reclassering Nederland en zich gedurende de proeftijd aan de aanwijzingen zal houden, ook als dit inhoudt dat de verdachte een behandeling volgt bij de Bascule, of een andere door de reclassering aan te wijzen instelling.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een diefstal met geweld in vereniging en een poging tot afpersing, waarbij is gedreigd met geweld. Dit betreffen ernstige feiten. Door aldus te handelen heeft de verdachte de slachtoffers veel angst aangejaagd. Verdachte heeft zich laten leiden door zijn eigen - financiële - belangen en heeft zich geen moment bekommerd om de gevolgen van het delict voor de slachtoffers. Het hof neemt de verdachte dit zeer kwalijk.
Het hof heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële documentatie van 9 februari 2015, waaruit blijkt dat de verdachte op 25 mei 2010 een transactie opgelegd heeft gekregen voor een straatroof. Het hof heeft voorts kennisgenomen van een Pro Justitia rapport van 16 mei 2014, een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 22 mei 2014 en een voortgangsverslag van het toezicht door Reclassering Nederland van 24 september 2014, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden zijn opgemaakt.
Uit het Pro Justitia rapport blijkt dat bij de verdachte sprake is van een ernstige gedragsstoornis.
De verdachte heeft trekken van een antisociale en narcistische persoonlijkheidsstoornis. De algemene kans op recidive wordt ingeschat als matig tot hoog. Voor de algemene risicopreventie lijkt het geïndiceerd dat de verdachte een behandeling krijgt, welke ziet op zijn agressieregulatie en gedragsproblematiek. Gezien het ontbreken van motivatie en zelfinzicht en de verharding van de verdachte is echter niet de verwachting dat een dergelijke behandeling zal slagen. Derhalve wordt een strafrechtelijke afdoening geadviseerd.
De Raad adviseert in haar rapport tot oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf, waarbij als bijzondere voorwaarden wordt geadviseerd: een meldplicht, een behandelverplichting en andere voorwaarden het gedrag betreffende. De Raad wijst er hierbij op dat de Bascule nog mogelijkheden ziet om de verdachte in een ambulant kader te behandelen.
Uit het voortgangsverslag van Reclassering Nederland blijkt onder meer dat de verdachte in verband met gedragsproblemen van school is verwijderd.
Verdachte heeft op de terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij sinds januari 2015 bij [clubnaam] voetbalt en daardoor het grootste deel van de week in Maastricht verblijft, waar hij samenwoont met twee medespelers. Ook zou hij daar naar school gaan. De verdachte heeft verklaard dat de behandeling bij de Bascule is afgerond en dat hij geen behoefte heeft aan verdere begeleiding door de reclassering, te meer nu hij feitelijk in Maastricht verblijft.
Het hof is van oordeel dat de door de verdachte zelf aangegeven positieve ontwikkeling valt toe te juichen, maar het hof constateert ook dat deze positieve ontwikkeling nog erg pril is en dat de verdachte baat heeft bij een goede begeleiding. Het hof neemt derhalve het advies van de Raad voor de Kinderbescherming over, met dien verstande dat het hof het aan Reclassering Nederland overlaat om te bepalen of een nadere behandeling aangewezen is - gelet op de mededeling van de verdachte dat de behandeling bij De Bascule is afgerond - en zo ja, waar deze zal plaatsvinden, met inachtneming van de huidige verblijfplaats van de verdachte.
Het hof acht, alles afwegende, een gedeeltelijk voorwaardelijke werkstraf van overeenkomstige duur als door de advocaat-generaal gevorderd en eerder door de rechtbank opgelegd, passend en geboden en zal daaraan de bijzondere voorwaarde verbinden dat de verdachte zicht onder toezicht zal stellen van Reclassering Nederland en zich zal gedragen naar de hem te geven aanwijzingen, ook indien dit inhoudt het volgen van een ambulante behandeling in een door de reclassering aan te wijzen instelling.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.000,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 300,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1, 3 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het gaat om een gevraagde vergoeding voor psychische, immateriële schade. Het hof waardeert deze schade op basis van de thans aanwezige onderbouwing op € 300,00. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 354,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden, voor zover het betreft de gevorderde dagwaarde van de weggenomen telefoon, een bedrag van € 329,00. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Nu het hof niet bewezen heeft geacht dat de zilveren oorbel van de benadeelde daadwerkelijk is weggenomen door de verdachte, zal het hof de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in dit deel van de vordering.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de Kinderrechter te Amsterdam van 9 juli 2013 opgelegde voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 20 uur subsidiair 10 dagen jeugddetentie. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit arrest heeft de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig gemaakt aan strafbare feiten. Het hof is echter van oordeel dat de vordering tot tenuitvoerlegging dient worden afgewezen, nu de feiten waarvoor de verdachte thans wordt veroordeeld andersoortige feiten betreffen dan het feit waarvoor de verdachte destijds voorwaardelijk is veroordeeld.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
werkstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
75 (vijfenzeventig) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat een gedeelte van de werkstraf, groot
40 (veertig)uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen jeugddetentie, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden, of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de volledige proeftijd stelt onder toezicht van Reclassering Nederland en zich zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, door of namens deze instelling te geven, ook indien dit inhoudt het volgen van een ambulante behandeling in een door de reclassering aan te wijzen instelling.
Geeft deze instelling opdracht de verdachte bij de naleving van de opgelegde voorwaarde hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan [benadeelde], [adres 4] Amsterdam van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1
STK telefoon, KL: Wit, Samsung, Imeinr 358411/05/110203/3, 4665009.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder 1, 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 300,00 (driehonderd euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 14 december 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], ter zake van het onder 1, 3 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 300,00 (driehonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
6 (zes) dagen jeugddetentie, met dien verstande dat de toepassing van die jeugddetentie de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 14 december 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 329,00 (driehonderdnegenentwintig euro) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 14 december 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 329,00 (driehonderdnegenentwintig euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
6 (zes) dagen jeugddetentie, met dien verstande dat de toepassing van die jeugddetentie de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 14 december 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Amsterdam van 28 januari 2014, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter te Amsterdam van 9 juli 2013, parketnummer 23-001746-13, voorwaardelijk opgelegde werkstraf voor de duur van 20 uur subsidiair 10 dagen jeugddetentie.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.H.C. van Ginhoven, mr. D. Radder en mr. H.J.M. Boukema, in tegenwoordigheid van mr. S.M. Schouten, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 10 maart 2015.
Mr. Boukema is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.