ECLI:NL:GHAMS:2015:902

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 maart 2015
Publicatiedatum
18 maart 2015
Zaaknummer
200.138.090/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugbetaling kinderopvangtoeslag en vaststelling kinderalimentatie in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 3 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de terugbetaling van kinderopvangtoeslag en de vaststelling van kinderalimentatie. De vrouw, appellante in principaal hoger beroep, en de man, geïntimeerde in principaal hoger beroep, zijn in een juridische strijd verwikkeld over de financiële verplichtingen met betrekking tot hun minderjarige kind. De vrouw was eerder door de Belastingdienst aangesproken voor het terugbetalen van kinderopvangtoeslag, en het hof heeft in een eerdere beschikking op 18 maart 2014 al enkele beslissingen genomen over de alimentatie en de kinderopvangtoeslag. In de huidige uitspraak heeft het hof vastgesteld dat de vrouw een bedrag van € 5.565,- aan de man moet terugbetalen in verband met teveel ontvangen kinderopvangtoeslag. Daarnaast is de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van het kind vastgesteld op € 291,- per maand van 28 november 2013 tot 1 januari 2015, en € 304,- per maand vanaf 1 januari 2015. Het hof heeft de verzoeken van de vrouw om de alimentatie te verlagen afgewezen, en de proceskostenveroordeling is niet toegewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 3 maart 2015
Zaaknummer: 200.138.090/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/13/441900 / FA RK 09-8346 + C/13/455957 / FA RK 10-2810 + C/13/450327 / FA RK 10-871 (EV/DR/LB-IZ)
in de zaak in hoger beroep van:
[…],
wonende te […],
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. H. Loonstein te Amsterdam,
tegen
[…],
wonende te […],
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellant in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. J.M. Wigman te ’s-Gravenhage.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2.
Op 18 maart 2014 heeft het hof in deze zaak een beschikking gegeven. Het hof verwijst naar en neemt over hetgeen in die beschikking omtrent het geding in hoger beroep is vermeld. Bij die beschikking is – voor zover thans nog van belang – onder aanhouding van iedere verdere beslissing omtrent het verzoek ter zake de kinderopvangtoeslag, de door de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] met ingang van 28 november 2013 en de proceskostenveroordeling:
• de vrouw in de gelegenheid gesteld zich, overeenkomstig het bepaalde in rechtsoverweging 4.20, uit te laten over het verzoek ter zake de kinderopvangtoeslag, en de man in de gelegenheid gesteld op de reactie van de vrouw te reageren, waarna partijen in de gelegenheid zullen worden gesteld zich uit te laten over de vraag of zij nogmaals schriftelijk op elkaars stukken wensen te reageren dan wel de zaak mondeling willen toelichten;
• de man in de gelegenheid gesteld zich, overeenkomstig het bepaalde in rechtsoverweging 4.23, uit te laten over de toepassing van de nieuwe richtlijnen kinderalimentatie bij de berekening van een door de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] met ingang van 28 november 2013, en de vrouw in de gelegenheid gesteld op de reactie van de man te reageren, waarna partijen in de gelegenheid zullen worden gesteld zich uit te laten over de vraag of zij nogmaals schriftelijk op elkaars stukken wensen te reageren dan wel de zaak mondeling willen toelichten.
1.3.
De vrouw heeft op 14 april, 9 mei, 19 september, 23 september en 28 november 2014 nadere stukken ingediend.
1.4.
De man heeft op 15 april, 13 mei, 18 september, 24 september en 25 november 2014 nadere stukken ingediend.
1.5.
De behandeling van de zaak is voortgezet ter terechtzitting van 8 december 2014, alwaar zijn verschenen partijen, beiden bijgestaan door hun advocaat.

2.Nadere feiten

Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
• Bij beschikking Kinderopvangtoeslag 2007 van de Belastingdienst van 26 mei 2009 is aan de vrouw te kennen gegeven dat een bedrag van € 1.060,- dient te worden terugbetaald.
• Bij beschikking Kinderopvangtoeslag 2008 van de Belastingdienst van 2 maart 2010 is aan de man te kennen gegeven dat een bedrag van € 1.488,- dient te worden terugbetaald.
• Blijkens de beschikking Kinderopvangtoeslag 2009 van de Belastingdienst van 17 december 2009 staat een bedrag van € 3.981,- open.
• Bij beschikking Kinderopvangtoeslag 2009 van de Belastingdienst van 24 mei 2012 is aan de man te kennen gegeven dat een bedrag van € 620,- dient te worden terugbetaald.
2.2.
Ten aanzien van
de vrouwis het volgende gebleken.
Zij is geboren [in] 1973. Zij is alleenstaand.
Zij is werkzaam in loondienst. Haar salaris bedroeg volgens de salarisspecificatie over de maanden juli, augustus en september 2014 € 4.103,- bruto per maand, exclusief ‘bijdrage zorgverzekering’ van 16,- per maand en vakantietoeslag.
2.3.
Ten aanzien van
de manis het volgende gebleken.
Hij is geboren [in] 1971. Hij vormt met [de minderjarige] een eenoudergezin.
Hij is werkzaam in loondienst. Zijn salaris bedroeg volgens de salarisspecificatie over maart 2014 € 4.365,- bruto per maand, exclusief ’51 Compensatie ZVW’ van € 25,- per maand en vakantietoeslag.
Hij heeft kinderopvangkosten van € 605,- per maand. Hij ontvangt een kinderopvangtoeslag van € 351,- per maand.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
De man heeft bij zijn hierboven onder 1.4 genoemde brief, ter griffie ontvangen op 15 april 2014, zijn verzoek in incidenteel appel gewijzigd. Thans verzoekt hij, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, de door de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] met ingang van 28 november 2013 tot 1 april 2014 te bepalen op € 403,- per maand en met ingang van 1 april 2014 op € 437,- per maand.
3.2.
De vrouw heeft bij haar hierboven onder 1.3 genoemde brief, gedateerd 9 mei 2014, haar verzoek gewijzigd. Thans verzoekt zij het verzoek van de man af te wijzen en primair hem te veroordelen om kinderalimentatie te betalen aan haar op basis van een opvoed- en zorgverdeling van 50/50 tot een bedrag van € 404,-, dan wel te bepalen dat de ten laste van haar vast te stellen kinderbijdrage wordt gesteld op nihil, dan wel te bepalen dat de beslissing over de kinderalimentatie wordt aangehouden tot nader order totdat een reële verdeling van de opvoed- en zorgtaken is vastgesteld, dan wel een bedrag vast te stellen op basis van een reële verdeling van de opvoed- en zorgtaken, dan wel subsidiair een bedrag ad maximaal € 337,-, dan wel een zodanig bedrag als het hof juist zal achten.

4.Verdere beoordeling van het hoger beroep

4.1.
Thans dient het hof nog een beslissing te nemen op het verzoek van de man met betrekking tot de door de vrouw aan hem terug te betalen kinderopvangtoeslag, de door de man verzochte door de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] en de proceskostenveroordeling. Het verzoek van de vrouw een door de man aan haar te betalen bijdrage in voormelde kosten te bepalen, zal worden afgewezen. Het hof heeft bij zijn beschikking van 18 maart 2014 reeds bepaald dat de door de man te betalen kinderbijdrage wordt beëindigd, met ingang van 28 november 2013. Daar komt bij dat aan het verzoek van de vrouw ten grondslag ligt dat een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken geldt waarbij ieder der partijen de helft daarvan voor zijn/haar rekening neemt. Een dergelijke verdeling is thans echter niet aan de orde.
kinderopvangtoeslag
4.2.
In geschil is of de vrouw enig bedrag aan de man verschuldigd is vanwege door de Belastingdienst van hem teruggevorderde kinderopvangtoeslag die is ontvangen over de jaren 2007, 2008, 2009 en 2010 en, zo ja, welk bedrag zij uit dien hoofde aan hem dient te betalen. De vrouw heeft hoger beroep ingesteld tegen het bij de bestreden beschikking toegewezen verzoek van de man tot betaling door haar van een bedrag van € 5.654,- in verband met teveel ontvangen kinderopvangtoeslag. Volgens haar is zij niets, althans hooguit een deel van dit bedrag aan hem verschuldigd. De man heeft hiertegen verweer gevoerd en – naar het hof begrijpt – zijn verzoek gewijzigd door het verzochte bedrag dat door de vrouw zou moeten worden betaald te verhogen met € 310,- vanwege de terugbetaling op basis van de hierboven onder 2.1 genoemde beschikking Kinderopvangtoeslag 2009 van 24 mei 2012. Nu de vrouw tegen deze wijziging geen bezwaar heeft gemaakt en zij genoegzaam de gelegenheid heeft gehad zich daarover uit te laten, zal het hof uitgaan van het verhoogde verzoek.
4.3.
De man stelt dat hij in verband met de hierboven onder 2.1 genoemde beschikkingen over 2007 en 2008 respectievelijk € 1.060,- en € 1.488,- aan kinderopvangtoeslag heeft terugbetaald, en wel na de peildatum voor de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden van 28 oktober 2009. Volgens hem dient de vrouw de helft van die bedragen, te weten respectievelijk € 530,- en € 744,-, aan hem te vergoeden, nu zij beiden voor terugbetaling daarvan verantwoordelijk zijn. Het hof volgt de man hierin. Voldoende aannemelijk is geworden dat de bij voormelde beschikkingen van de Belastingdienst bepaalde bedragen door de man zijn voldaan. Nu deze bedragen zien op toeslagen die zijn ontvangen ten behoeve van [de minderjarige] in de tijd dat partijen met hem een gezin vormden en zij een gezamenlijke huishouding voerden, dient de vrouw de helft daarvan te dragen. Zij zal dan ook tot betaling aan de man van € 530,- en € 744,- over respectievelijk 2007 en 2008 worden veroordeeld.
4.4.
De man stelt voorts dat hij gehouden was € 3.981,- aan ontvangen kinderopvangtoeslag terug te betalen, omdat de vrouw over 2009 zelf een bedrag, hoger dan € 3.981,-, aan kinderopvangtoeslag van de Belastingdienst heeft ontvangen ten behoeve van [de minderjarige], die toen bij haar woonde. De man heeft dit bedrag terugbetaald na de peildatum van 28 oktober 2009. De vrouw dient het volledige bedrag van € 3.981,- aan hem te vergoeden, aldus de man.
Het hof overweegt hierover als volgt. In een brief van de Belastingdienst aan de man van 18 november 2009 staat: "
(...) U hebt een aanvraag voor de kinderopvangtoeslag over 2009. Volgens onze gegevens is er nog een aanvraag gedaan voor kinderopvangtoeslag voor de opvang van uw kinderen. (...)". De Belastingdienst heeft in een brief van 13 april 2010 in verband met "
Voorschot kinderopvangtoeslag 2009" aan de man gemeld: "
(...) Maar als het bedrag van uw toeslag verlaagd is, dan moet u het te veel uitbetaalde bedrag zelf aan ons terugbetalen. U moet daarvoor met uw ex partner regelen dat zij het te veel ontvangen bedrag aan u betaalt. (...)". Over de inhoud van deze brieven heeft de vrouw zich niet uitgelaten. Wel heeft zij betoogd dat zij in 2009 geen kinderopvangtoeslag heeft ontvangen. Daar komt volgens haar bij dat zij in 2009 zelf de kosten van kinderopvang van [de minderjarige] heeft voldaan. Zij heeft echter nagelaten haar standpunt voldoende te onderbouwen, terwijl dat wel op haar weg had gelegen nu het hof haar in de gelegenheid heeft gesteld zich over de kinderopvangtoeslag uit te laten. Het hof acht het gelet op bovenvermelde brieven van de Belastingdienst aannemelijk dat de vrouw kinderopvangtoeslag over 2009 heeft aangevraagd en dat haar aanvraag is gehonoreerd. Over het bedrag waarop zij recht had, heeft de vrouw zich evenmin uitgelaten, zodat het ervoor zal worden gehouden dat dit ten minste hetzelfde bedrag is als de man heeft moeten terugbetalen aan ontvangen kinderopvangtoeslag 2009. Het bedrag van € 3.981,- dient dan ook volledig door de vrouw te worden vergoed aan de man.
De man stelt voorts, onder verwijzing naar de hierboven onder 2.1 genoemde Belastingdienst-beschikking van 24 mei 2012, € 620,- aan kinderopvangtoeslag te hebben moeten terugbetalen. Hieraan ligt ten grondslag dat partijen in de periode vanaf januari tot april 2009 minder gebruik hebben gemaakt van kinderopvang ten behoeve van [de minderjarige] dan waarvan aanvankelijk is uitgegaan. De vrouw dient de helft daarvan, te weten € 310,-, aan hem te vergoeden, aldus de man. Het hof volgt de man hierin, om dezelfde redenen als hierboven onder 4.3 ten aanzien van de kinderopvangtoeslagen over 2007 en 2008 is overwogen.
4.5.
De man heeft verder nog betoogd dat over 2010 € 430,- aan kinderopvangtoeslag is ontvangen op de gezamenlijke rekening van partijen. De vrouw heeft daarvan zonder zijn toestemming € 399,- opgenomen, naar haar zeggen ten behoeve van kinderopvang, terwijl zij toen zelf reeds een tegemoetkoming daarvoor ontving. Aangezien hij deze € 430,- heeft moeten terugbetalen aan de Belastingdienst, dient de vrouw de € 399,- die daarvan deel uitmaakt volledig, althans in ieder geval voor de helft, aan hem te vergoeden, aldus de man. Het hof volgt de man niet in zijn betoog, nu hij onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het bedrag van € 399,- dat door de vrouw van de gezamenlijke rekening zou zijn afgehaald, betrekking heeft op kinderopvangtoeslag, dan wel op grond waarvan hij ten aanzien van dit bedrag anderszins een vorderingsrecht op de vrouw zou hebben. Het hof zal het verzoek van de man de € 399,- aan hem te vergoeden, dan ook afwijzen.
4.6.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vrouw ter zake de kinderopvangtoeslag per saldo € 5.565,- aan de man dient te vergoeden.
kinderalimentatie
4.7.
Het hof heeft in zijn beschikking van 18 maart 2014 overwogen dat een door de vrouw aan de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] dient te worden bepaald met ingang van 28 november 2013. Dit zal blijkens die beschikking dienen te geschieden aan de hand van de op 1 april 2013 in werking getreden nieuwe richtlijnen voor de berekening van kinderalimentatie van de Werkgroep Alimentatienormen. Bij de beoordeling zal onderscheid worden gemaakt tussen de periode vanaf 28 november 2013 tot 1 januari 2015 en de daaropvolgende periode, zoals ook door de man ter zitting is bepleit. Dit onderscheid wordt gemaakt in verband met de op 1 januari 2015 in werking getreden Wet hervorming kindregelingen, die onder meer gevolgen heeft voor het kindgebonden budget, de alleenstaande-ouderkorting en het fiscaal voordeel bij het betalen van kinderalimentatie. Partijen zijn daarover door het hof voorafgaand aan de behandeling ter zitting geïnformeerd, zodat zij zich daarover hebben kunnen uitlaten.
4.8.
Volgens de man dient voor het bepalen van de behoefte van [de minderjarige] te worden uitgegaan van het bedrag van € 818,- per maand, zoals dat is vastgesteld bij de beschikkingen van 16 juni 2010 en 14 maart 2012, welk bedrag is geïndexeerd in 2014 naar € 839,- per maand. Nu de vrouw hiertegen geen bezwaar heeft gemaakt, zal het hof hiervan eveneens uitgaan. Dit leidt ertoe dat op de ingangsdatum van 28 november 2013 een geïndexeerde behoefte van € 832,- per maand zal worden gehanteerd en dat deze met ingang van 1 januari 2015 geïndexeerd € 846,- zal bedragen. De man heeft kosten in verband met naschoolse kinderopvang van [de minderjarige]. Hij heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof over de vraag of deze kosten dienen te worden meegenomen bij het bepalen van de behoefte van [de minderjarige] dan wel bij de draagkracht van de man. Het hof is van oordeel dat het al dan niet in aanmerking nemen van dergelijke kosten dient te worden beoordeeld bij de draagkrachtbepaling. De behoefte van [de minderjarige] zal derhalve niet met de kosten van naschoolse kinderopvang worden verhoogd.
Bij het bepalen van de behoefte dient een eventueel kindgebonden budget in aanmerking te worden genomen bij het bepalen van de behoefte. Ingevolge de Wet hervorming kindregelingen zal het kindgebonden budget na 1 januari 2015 op een andere wijze worden vastgesteld. Het hof ziet echter geen aanleiding om met een en ander bij de vaststelling van de behoefte van [de minderjarige] rekening te houden, nu namens de man ter zitting in hoger beroep is verklaard dat hij in zowel 2014 als 2015 geen aanspraak heeft op kindgebonden budget en de vrouw dit niet heeft betwist.
4.9.
Teneinde de kosten van [de minderjarige] over partijen te kunnen verdelen, komt het aan op de draagkracht van zowel de vrouw als de man. Bij het beoordelen van hun beider draagkracht zal hun netto besteedbaar inkomen (hierna ook: NBI) tot uitgangspunt worden genomen. Het hof zal de draagkracht van partijen berekenen aan de hand van de meest recente inkomensgegevens.
4.10.
De vrouw is werkzaam op basis van een parttime-percentage van 80%. Volgens de man kan van haar worden verwacht weer fulltime te gaan werken, nu zij parttime is gaan werken vanwege de zorg die zij had voor [de minderjarige], maar die sinds 28 november 2013 niet langer bij haar verblijft. Het hof zal de vrouw echter geen extra verdiencapaciteit toekennen, nu zij onbetwist heeft gesteld dat het niet mogelijk is haar werkuren uit te breiden.
De man werkt sinds [de minderjarige] bij hem is komen wonen niet langer fulltime, maar is voor 80% parttime gaan werken. Volgens de vrouw is er aan de zijde van de man geen reden aanwezig om minder dan fulltime te gaan werken nu het een eigen keuze van de man is die niet ten koste mag gaan van zijn draagkracht. Het hof volgt de vrouw hierin niet. De man is sinds [de minderjarige] bij hem is komen wonen, gaan werken op basis van eenzelfde parttime-percentage als de vrouw deed toen [de minderjarige] nog bij haar woonde. Gelet op de zorg die de man voor [de minderjarige] heeft, acht het hof het alleszins redelijk dat de man niet langer fulltime maar 80% van de tijd werkt. Het hof zal hem derhalve geen hogere verdiencapaciteit toerekenen.
Het voorgaande leidt ertoe dat het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de vrouw zal worden bepaald op:
• € 2.817,- € 2.817,- per maand met ingang van 28 november 2013 tot 1 januari 2015, en op:
• € 2.857,- € 2.857,- per maand met ingang van 1 januari 2015;
en dat van de man op:
• € 3.281,- € 3.281,- per maand met ingang van 28 november 2013 tot 1 januari 2015, inclusief alleenstaande-ouderkorting en inkomensafhankelijke combinatiekorting, en op:
• € 3.129,- € 3.129,- per maand met ingang van 1 januari 2015, inclusief inkomensafhankelijke combinatiekorting.
4.11.
De draagkracht van partijen zal worden vastgesteld aan de hand van de volgende formules:
70% [NBI – (0,3 NBI + € 850,-)] over de periode vanaf 28 november 2013 tot 1 januari 2015, nu het netto besteedbaar inkomen van ieder van hen in die periode hoger is dan € 1.500,- per maand, en;
70% [NBI – (0,3 NBI + € 875,-)] over de periode vanaf 1 januari 2015, nu het netto besteedbaar inkomen van ieder van hen in die periode hoger is dan € 1.525,- per maand.
Deze benadering houdt in dat op het besteedbaar inkomen 30% in mindering zal worden gebracht in verband met forfaitaire woonlasten. Bovendien zal volgens de formules worden uitgegaan van een draagkrachtpercentage van 70 en zal rekening worden gehouden met een forfaitair bedrag van € 850,- respectievelijk € 875,- per maand aan overige lasten. Het draagkrachtloos inkomen van de man zal worden verhoogd met zijn kinderopvangkosten minus de kinderopvangtoeslag die hij ontvangt, per saldo € 254,- per maand. Het hof merkt deze last aan als niet-vermijdbaar en niet-verwijtbaar in de zin van de toe te passen kinderalimentatierichtlijnen, gelet op de hoeveelheid arbeidsuren van de man. Dat de vrouw in staat was kosteloze naschoolse opvang te regelen toen [de minderjarige] nog bij haar woonde, doet hieraan niet af. Het bedrag van de last komt het hof overigens redelijk voor.
4.12.
Uit het voorgaande vloeit voort dat de vrouw een voor kinderalimentatie beschikbare draagkracht heeft van:
• € 785,- € 785,- per maand in de periode vanaf 28 november 2013 tot 1 januari 2015, en van:
• € 788,- € 788,- in de periode vanaf 1 januari 2015;
en dat de man een voor kinderalimentatie beschikbare draagkracht heeft van:
• € 835,- € 835,- per maand in de periode vanaf 28 november 2013 tot 1 januari 2015, en van:
• € 743,- € 743,- per maand in de periode vanaf 1 januari 2015.
4.13.
Vergelijking van de beschikbare draagkracht leidt ertoe dat:
• in de periode vanaf 28 november 2013 tot 1 januari 2015 de vrouw en de man respectievelijk 50% en 50% van de behoefte van [de minderjarige] voor haar/zijn rekening dienen te nemen. Daarbij is aan de zijde van de vrouw rekening gehouden met een fiscaal voordeel in verband met kinderalimentatie van € 49,- per maand. De vrouw zal derhalve € 416,- van [de minderjarige]’ totale behoefte dienen te dragen;
• in de periode vanaf 1 januari 2015 de vrouw en de man respectievelijk 51% en 49% van de behoefte van [de minderjarige] voor haar/zijn rekening dient te nemen. De vrouw zal derhalve € 431,- van [de minderjarige]’ totale behoefte dienen te dragen.
4.14.
Omgangskosten worden in de beschouwing betrokken als een percentage van de behoefte, ook wel de zorgkorting genoemd. Dit percentage is afhankelijk van het aantal dagen dat de ouder waar het kind niet zijn hoofdverblijf heeft het kind bij zich heeft. Ten tijde van de behandeling van de zaak ter zitting in hoger beroep vond geen omgang plaats tussen [de minderjarige] en de vrouw; zij hadden eenmaal per week telefonisch contact met elkaar. Gebleken is dat op 9 december 2014 – een dag na de behandeling van deze zaak ter zitting van het hof – de vordering van de vrouw een voorlopige omgangsregeling tussen haar en [de minderjarige] vast te stellen zou worden behandeld ter zitting van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam. Het hof heeft beide partijen in de gelegenheid gesteld het hof te informeren over de uitkomst van die procedure, maar geen van beiden heeft daarvan gebruik gemaakt. Aangezien partijen hebben verklaard te streven naar enige vorm van omgang tussen de vrouw en [de minderjarige] zal het hof rekening houden met het minimale zorgkortingspercentage van 15%. Het bedrag van de zorgkorting bedraagt dan:
• € 125,- € 125,- per maand in de periode vanaf 28 november 2013 tot 1 januari 2015, en;
• € 127,- € 127,- per maand in de periode vanaf 1 januari 2015.
De vrouw zal de zorgkorting volledig kunnen verzilveren, nu partijen tezamen voldoende voor kinderalimentatie beschikbare draagkracht hebben om volledig in de behoefte van [de minderjarige] te voorzien.
4.15.
De vrouw heeft betoogd dat het haar aan feitelijke draagkracht ontbreekt om in de kosten van [de minderjarige] te kunnen bijdragen, en wel als gevolg van de beslagen die door de man onder haar zijn gelegd in verband met verbeurde dwangsommen, waardoor zij niet meer dan de beslagvrije voet tot haar beschikking heeft. Voor zover haar betoog moet worden opgevat als een beroep op toepassing van de aanvaardbaarheidstoets, slaagt dit niet. De vrouw heeft, zo overweegt het hof, onvoldoende onderbouwd dat indien de door haar opgevoerde lasten/schulden niet in aanmerking worden genomen, het bepalen van de hiervoor berekende kinderbijdrage kan leiden tot een voor haar onaanvaardbare situatie in die zin dat zij niet kan voorzien in haar kosten van levensonderhoud. Het had op haar weg gelegen om aan de hand van een volledig overzicht van haar inkomens- en vermogenspositie en van haar bestedingen aannemelijk te maken dat zij niet in staat is de kosten van levensonderhoud te betalen.
4.16.
Uit het voorgaande vloeit voort dat de vrouw aan de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] zal dienen te betalen van € 291,- per maand met ingang van 28 november 2013 tot 1 januari 2015 en van € 304,- per maand met ingang van 1 januari 2015.
proceskostenveroordeling
4.17.
De vrouw heeft verzocht het in eerste aanleg door de man gedane verzoek tot een proceskostenveroordeling af te wijzen. Het hof ziet, gelet op de uitkomst van de procedure alsmede het feit dat partijen gewezen echtgenoten zijn, geen aanleiding een van hen in de proceskosten te veroordelen.
4.18.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep, voor zover deze ziet op de kinderopvangtoeslag en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de vrouw in verband met de kinderopvangtoeslag een bedrag van € 5.565,- aan de man dient te betalen;
bepaalt een door de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] met ingang van 28 november 2013 tot 1 januari 2015 van € 291,- (TWEEHONDERD EENENNEGENTIG EURO) per maand en met ingang van 1 januari 2015 van € 304,- (DRIEHONDERD VIER EURO) per maand;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.R. Sturhoofd, mr. R.G. Kemmers en mr. W.K. van Duren in tegenwoordigheid van mr. F.L.A. Straathof als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2015.