Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil in hoger beroep
4.Beoordeling van het geschil
Voor de toepassing van het eerste lid wordt als gebruiker aangemerkt:
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam over een aanslag afvalstoffenheffing die aan belanghebbende is opgelegd voor het jaar 2012. De heffingsambtenaar van de gemeente Amstelveen had een aanslag van € 211,50 opgelegd, maar de rechtbank had deze aanslag vernietigd, omdat zij oordeelde dat er geen sprake was van gebruik van de woning, en dus geen afvalstoffen konden ontstaan. De belanghebbende, eigenaar van een woning die niet bewoond werd, had bezwaar gemaakt tegen de aanslag, en de rechtbank had haar beroep gegrond verklaard.
In hoger beroep heeft het Hof Amsterdam de zaak opnieuw beoordeeld. Het Hof oordeelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen sprake was van gebruik van de woning. Het Hof stelt vast dat de woning, hoewel niet bewoond, objectief geschikt was voor bewoning en dat er meubels aanwezig waren. Dit betekent dat er potentieel afvalstoffen konden ontstaan, wat voldoende is om de heffingsambtenaar te rechtvaardigen in het opleggen van de aanslag. Het Hof verwijst naar eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad, waarin is vastgesteld dat feitelijk gebruik niet beperkt is tot bewoning.
Het Hof concludeert dat de aanslag terecht is opgelegd en vernietigt de uitspraak van de rechtbank. De belanghebbende wordt als gebruiker van het perceel aangemerkt, en het beroep wordt ongegrond verklaard. De kosten van de procedure worden niet vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. E.F. Faase, lid van de belastingkamer, en is op 12 maart 2015 in het openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.