ECLI:NL:GHAMS:2015:931

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 maart 2015
Publicatiedatum
19 maart 2015
Zaaknummer
14/00420
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over naheffingsaanslag parkeerbelasting tijdens het Kwakoefestival

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan de belanghebbende, een inwoner van Amsterdam, is opgelegd op 14 juli 2013. De naheffingsaanslag van € 57,30 werd opgelegd omdat de parkeercontroleur geen geldig parkeerbewijs aantrof op de auto van de belanghebbende, die geparkeerd stond in de F-buurt te Amsterdam. De belanghebbende had een ontheffing ontvangen van haar zuster, die niet in de F-buurt woonde, en deze ontheffing was zichtbaar achter de voorruit van de auto geplaatst. De ontheffing was bedoeld voor bewoners van de F-buurt tijdens het Zomerfestival 2013, maar vermeldde niets over de verplichting om parkeerbelasting te betalen.

De rechtbank had eerder de naheffingsaanslag als rechtmatig beoordeeld, en het Hof Amsterdam bevestigde deze uitspraak. Het Hof oordeelde dat de ontheffing niet de indruk kon wekken dat er geen parkeerbelasting verschuldigd was. De rechtbank had vastgesteld dat de verplichting om parkeerbelasting te betalen voldoende kenbaar was gemaakt door de aanwezigheid van parkeerborden in de omgeving. Het Hof nam de overwegingen van de rechtbank over en concludeerde dat de belanghebbende niet redelijkerwijs kon aannemen dat zij geen belasting hoefde te betalen, ondanks de ontheffing.

Het Hof verklaarde het hoger beroep ongegrond en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De kosten voor de procedure werden niet toegewezen, omdat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de kosten. De uitspraak werd gedaan door mr. E.F. Faase, lid van de belastingkamer, en mr. E.G. van der Laan als griffier, en werd op 12 maart 2015 in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 14/00420
12 maart 2015
uitspraak van de negende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te Amsterdam, belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AMS 13/5067 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 9 mei 2014, verzonden op 19 mei 2014, in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende op 14 juli 2013 de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd ten bedrage van € 57,30.
1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak, gedagtekend 23 augustus 2013, het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Het tegen deze uitspraak ingestelde beroep is door de rechtbank ongegrond verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 23 juni 2014. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Op 12 februari 2015 zijn nadere stukken van belanghebbende ontvangen. Een afschrift hiervan is naar de heffingsambtenaar gezonden.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 februari 2015. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.1.
De rechtbank heeft in onderdeel 1 van haar uitspraak (waarin belanghebbende wordt aangeduid als ‘eiseres’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’) de volgende feiten vastgesteld:
“Op 14 juli 2013 omstreeks 19.34 uur heeft een parkeercontroleur van de gemeente [geconstateerd] dat de auto van eiseres met kenteken [00-00-00], op de Florijn te Amsterdam Zuidoost ter hoogte van huisnummer 102 geparkeerd stond. Bij controle heeft de parkeercontroleur geen geldig parkeerbewijs in de auto aangetroffen. De parkeercontroleur heeft vervolgens aan eiseres een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd ter hoogte van € 57,30. Het nageheven bedrag bestaat uit € 1,40 (parkeerbelasting) en € 55,90 (kosten van de naheffingsaanslag).”
2.1.2.
Nu geen bezwaren zijn gericht tegen de door de rechtbank vastgestelde feiten, zal het Hof ook van die feiten uitgaan. Het voegt hier nog de volgende feiten aan toe.
2.2.
Belanghebbende heeft voor het op 14 juli 2013 parkeren op de onder 2.1.1 vermelde locatie geen parkeerbelasting voldaan.
2.3.
Ten tijde van het parkeren was onderstaande, door het Stadsdeel Amsterdam Zuidoost ‘aan de bewoners van dit pand’ verzonden, brief (hierna: de ontheffing) achter de voorruit van de auto geplaatst:
“ZOMERFESTIVAL 2013
datum: juni 2013
Onderwerp: Wijkafsluiting tijdens Zomerfestival 2013
Geachte bewoner(s),
Op zaterdag 13 juli 2013 gaat het Zomerfestival 2013 in het Bijlmerpark van start. Het festival duurt 4 weekeinden en eindigt op zondag 04 augustus 2013. Om parkeeroverlast in uw wijk tegen te gaan wordt uw woonwijk gedurende dit festival afgesloten voor verkeer.
Om als bewoner met uw (personen)auto toegang tot de wijk te krijgen kunt u op deze brief uw kenteken invullen. (…)
Deze brief voorzien van kenteken dient op de festivaldagen zichtbaar achter de voorruit van uw auto geplaatst te zijn.
(…)
VUL HIER UW KENTEKEN IN
F-BUURT
[00-00-00]
[
Hof: handmatig ingevuld]”
2.3.
De auto met voormeld kenteken staat op naam van belanghebbende. Belanghebbende woont niet in de F-buurt. Zij had de ontheffing gekregen van haar zuster.

3.Geschil in hoger beroep

Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of de onderhavige naheffingsaanslag parkeerbelasting rechtmatig is opgelegd. Daarbij is – naar het oordeel van het Hof: terecht – tussen partijen niet in geschil dat voor het parkeren op de bewuste locatie gewoonlijk parkeerbelasting is verschuldigd. In geschil is dan ook uitsluitend of voor het parkeren in de F-buurt op 14 juli 2013 om 19.34 uur belasting was verschuldigd indien werd geparkeerd met een auto die, zoals die van belanghebbende, was voorzien van de achter de voorruit geplaatste ontheffing.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De rechtbank heeft omtrent het geschil in onderdeel 3 van haar uitspraak onder meer als volgt overwogen:
“De rechtbank stelt vast dat de ontheffing Zomerfestival 2013 met datum juni 2013 naar de tekst van de ontheffing niet primair voor eiseres is bedoeld, maar voor bewoners van de F-buurt, zodat die toegang kunnen krijgen tot de wijk tijdens het Zomerfestival. In de ontheffing staat niets vermeld over de verplichting tot het voldoen van parkeerbelasting. (…)
De rechtbank acht voorts aannemelijk dat eiseres, gelet op de toelichting van eiseres over de gang van zaken met betrekking tot de ontheffing en het parkeren op 14 juli 2013 in de buurt in Amsterdam Zuidoost waar zij haar auto parkeerde, hierover in verwarring is gebracht. Hieruit heeft eiseres echter niet in redelijkheid de conclusie kunnen trekken dat zij geen parkeerbelasting diende te betalen voor het parkeren aan de Florijn. De rechtbank overweegt dat de verplichting om parkeerbelasting te voldoen voor het parkeren van een voertuig op een bepaalde plaats naar vaste jurisprudentie kenbaar dient te zijn gemaakt. Uit de door verweerder ingebrachte kaart blijkt dat in de nabije omgeving van de parkeerplek parkeerborden zijn geplaatst, waaruit volgt dat eiseres parkeerbelasting moest betalen. Gesteld noch aannemelijk is dat de parkeerborden in het kader van het Zomerfestival waren gewijzigd of afgeplakt. Gelet daarop (…)is de rechtbank van oordeel dat de verplichting tot betaling van parkeerbelasting voldoende kenbaar was. Dat er met betrekking tot de parkeersituatie andere onduidelijkheden waren die betrekking hadden op de afsluiting van de weg en de plaatsen (waar) eiseres (…)mocht parkeren acht de rechtbank in dit kader niet relevant.”
4.2.
Het Hof acht dit oordeel en de hiervoor aangehaalde gronden waarop het berust, juist en neemt deze daarom over. Hetgeen belanghebbende in hoger beroep heeft aangevoerd werpt geen nieuw of ander licht op de zaak. Dat geldt evenzeer voor de door belanghebbende ingebrachte foto’s van de situatie ter plekke. Ook de omstandigheid dat belanghebbende door verkeersregelaars naar de F-buurt is verwezen om daar te parkeren, doet niet af aan het oordeel dat parkeerbelasting was verschuldigd en dat, nu de in de ontheffing vermelde informatie geen betrekking had op het al of niet verschuldigd zijn van belasting voor het parkeren in de F-buurt tijdens het festival, deze bij belanghebbende redelijkerwijs niet de indruk kan hebben gewekt dat voor een zodanig parkeren geen belasting was verschuldigd als de ontheffing achter de voorruit was aangebracht. Dit wordt niet anders indien, zoals belanghebbende heeft gesteld, de F-buurt op de gebruikelijke wijze voor al het autoverkeer toegankelijk was. Dat belanghebbende een en ander mogelijkerwijs anders heeft begrepen, komt voor haar rekening. Hetgeen belanghebbende nog heeft gesteld omtrent de parkeersituatie tijdens het festival in het jaar 2014 doet aan het vorenoverwogene niet af.
Slotsom
4.3.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

5.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mr. E.F. Faase, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. E.G. van der Laan als griffier. De beslissing is op 12 maart 2015 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.