ECLI:NL:GHAMS:2015:936

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 maart 2015
Publicatiedatum
19 maart 2015
Zaaknummer
200.116.545
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor diefstal van gelden uit automaten op Schiphol en schadebegroting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in Haarlem, waarin [geïntimeerde] [appellant] aansprakelijk heeft gesteld voor schade die is ontstaan door diefstal van gelden uit automaten op de Luchthaven Schiphol. [appellant] en een medeverdachte, [X], waren in dienst bij EW Cleaning Operations B.V. en hebben in de periode van 1 januari 2010 tot en met 2 maart 2010 gelden ontvreemd uit de automaten van [geïntimeerde]. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld en heeft de schade begroot op € 4.043,10, waarbij de kantonrechter de schade heeft geschat op basis van de beschikbare gegevens, aangezien een nauwkeurige vaststelling van de schade niet mogelijk was. [appellant] is in hoger beroep gegaan en heeft grieven ingediend tegen de hoogte van de schadebegroting. Het hof heeft de grieven van [appellant] verworpen en de uitspraak van de kantonrechter bekrachtigd. Het hof oordeelt dat de kantonrechter de schade op juiste wijze heeft geschat en dat [appellant] niet heeft aangetoond dat de schade lager is dan door de kantonrechter is vastgesteld. Het hof heeft [appellant] veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.116.545/01
zaaknummer rechtbank Haarlem : 519915/ CV EXPL 11-9476
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 17 maart 2015
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[geïntimeerde],
gevestigd te Veldhoven, gemeente Son en Breugel,
geïntimeerde,
advocaat: mr. E.G. Hoorn te Eindhoven.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 23 oktober 2012 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Haarlem (hierna: de kantonrechter), van 25 juli 2012, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiseres en onder andere [appellant] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 12 januari 2015 doen bepleiten, [appellant] door mr. S. Akkas, advocaat te Amsterdam, en [geïntimeerde] door mr. Hoorn voornoemd, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog [geïntimeerde] in haar vorderingen niet ontvankelijk zal verklaren, althans deze zal ontzeggen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot verwerping van de grieven van [appellant], met beslissing over de proceskosten.

2.Feiten

2.1
De kantonrechter heeft in het in deze zaak gewezen tussenvonnis van 15 februari 2012 onder a tot en met i de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.2
[appellant] en [X] (hierna: [X]) waren sinds 1 april 2009 in dienst bij EW Cleaning Operations B.V. (hierna: EW). In het kader van hun werkzaamheden maakten zij schoon op een aantal pieren, hallen en lounges op de Luchthaven Schiphol. De schoonmaakwerkzaamheden bestonden uit het reinigen van de vloeren, objecten, zitgedeelten, wanden en pilaren.
2.3
[geïntimeerde] voert een onderneming die zich bezig houdt met het beheer en de exploitatie van snoep- koffie- en broodjesautomaten op – onder meer – Schiphol.
2.4
In de loop van 2009 heeft [geïntimeerde] bij verschillende automaten op Schiphol kasverschillen geconstateerd. Naar aanleiding hiervan heeft zij onderzoek verricht en aangifte gedaan van diefstal dan wel verduistering. De Koninklijke Marechaussee heeft vervolgens een onderzoek ingesteld, onder meer door middel van de inzet van een videocamera en dactyloscopisch onderzoek.
2.5
Naar aanleiding van het strafrechtelijk onderzoek zijn [appellant] en [X] als verdachten aangemerkt en op 2 maart 2010 aangehouden. Bij op tegenspraak gewezen vonnis van 24 oktober 2010 is [appellant] wegens het medeplegen van diefstal van (ruim) € 53.000,-, in de periode van 1 januari 2010 tot en met 2 maart 2010 veroordeeld tot een werkstraf van 120 uren. [X] is eveneens veroordeeld tot 120 uren werkstraf wegens het medeplegen van diefstal van muntgeld in de periode van 1 januari 2010 tot en met 2 maart 2010.
2.6
[appellant] en [X] zijn na hun aanhouding door EW op staande voet ontslagen.
2.7
[geïntimeerde] heeft EW aansprakelijk gesteld en vervolgens bij brieven van respectievelijk 30 en 31 augustus 2010 ook [appellant] en [X] aansprakelijk gesteld.
2.8
In de onderhavige procedure in eerste aanleg heeft [geïntimeerde] samengevat weergegeven gevorderd dat voor recht wordt verklaard dat [appellant], [X] en EW op grond van artikel 6:162 BW respectievelijk 6:170 BW ieder hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door [geïntimeerde] geleden schade, alsook dat [appellant], [X] en EW hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 52.682,60 terzake schadevergoeding, een bedrag van € 11.240 betreffende onderzoekskosten, een bedrag van € 7.388,82 ter vergoeding van buitengerechtelijke kosten, een en ander te vermeerderen met wettelijke rente en met veroordeling in de proceskosten.
2.9
De kantonrechter heeft de vorderingen van [geïntimeerde] jegens EW afgewezen en de vorderingen jegens [appellant] en [X] gedeeltelijk toegewezen. Zij heeft [appellant] en [X] hoofdelijk veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van € 4.043,10 aan schadevergoeding, te vermeerderen met wettelijke rente. De vorderingen tot betaling van onderzoekskosten en buitengerechtelijke incassokosten zijn geheel afgewezen. Ten slotte zijn [appellant] en [X] veroordeeld tot betaling van de proceskosten.
2.1
[X] heeft in dit vonnis berust, heeft hieraan uitvoering gegeven en heeft de bedragen waarvoor hij hoofdelijk veroordeeld is deze te betalen, volledig aan [geïntimeerde] voldaan.

3.Beoordeling

3.1
In eerste aanleg heeft de kantonrechter vastgesteld dat [appellant] strafrechtelijk is veroordeeld wegens diefstal van gelden uit de automaten van [geïntimeerde] in de periode van 1 januari 2010 tot en met 2 maart 2010. Zij heeft geoordeeld dat [appellant] aldus in voornoemde periode toerekenbaar onrechtmatig jegens [geïntimeerde] heeft gehandeld en daarom gehouden is de daaruit voor [geïntimeerde] voortvloeiende schade te vergoeden.
3.2
[geïntimeerde] heeft onbetwist gesteld dat zij in de periode van 1 mei 2009 tot en met 2 maart 2010 door de diefstal van gelden uit haar automaten op Schiphol een schade heeft geleden van € 52.682,60. Vastgesteld is echter slechts dat [appellant] in de periode van 1 januari 2010 tot en met 2 maart 2010 onrechtmatig heeft gehandeld, terwijl mogelijk ook (een) ander(en) dan [appellant] en [X] zich schuldig heeft (of hebben) gemaakt aan diefstal van gelden uit de automaten van [geïntimeerde]. Dit brengt mee dat de kantonrechter de schade die aan [X] kan worden toegerekend als gevolg van zijn onrechtmatig handelen, niet nauwkeurig heeft kunnen begroten. Zij heeft deze schade daarom geschat. Daarbij heeft de kantonrechter de aard van de aansprakelijkheid en de aard van de gedraging mede in ogenschouw genomen. Allereerst heeft de kantonrechter overwogen dat in de periode van 1 januari 2010 tot en met 2 maart 2010 op de dagen dat [appellant] en/of [X] hebben gewerkt, een bedrag van in totaal ongeveer € 13.000,- aan kasverschillen is geconstateerd in de automaten op de pieren waar [appellant] en [X] hebben gewerkt. Voorts heeft de kantonrechter overwogen dat in voornoemde periode een bedrag van bijna € 2.400,- aan kasverschillen is geconstateerd in bepaalde automaten (de zogenaamde hardlopers) waarvan vast staat dat deze ongeautoriseerd open zijn geweest op dagen waarop [appellant] en/of [X] hebben gewerkt. Vervolgens stelt de kantonrechter op basis van het strafdossier vast dat op 19 januari 2010 op de geldlade in een drietal automaten vingerafdrukken zijn gevonden van [X] die blijkens de strafvonnissen steeds samen met [appellant] opereerde, en dat is gebleken dat toen in die automaten in totaal € 543,10 ontbrak. Dit bedrag heeft de kantonrechter als schade toegerekend aan [appellant] en [X]. De hoogte van het bedrag zoals dat door [appellant] en [X] begin februari 2010 is ontvreemd blijkens de camerabeelden en afgelegde verklaringen van [appellant] en [X], kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld, maar wordt door de kantonrechter op € 1.000,- geschat. Naast deze bedragen van € 543,10 en € 1.000,-, rekent de kantonrechter nog een bedrag van € 2.500,- als schade toe, met de motivering dat de schade van [geïntimeerde] aanzienlijk hoger is geweest dan de genoemde bedragen en dat een ruime toerekening in de rede ligt, gelet op de aard van de aansprakelijkheid, de aard van de gedraging (diefstal) en de omstandigheid dat mede door toedoen van [appellant] en [X] achteraf niet goed is vast te stellen in hoeverre de schade door hun handelen is ontstaan. Daarop volgt de hoofdelijke veroordeling van [appellant] en [X] tot het betalen van een schadevergoeding aan [geïntimeerde] van € 4.043,10.
3.3
Tegen deze veroordeling en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met zijn grieven op. Grief I richt zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat een bedrag van € 543,10 uit automaten waarop de vingerafdrukken van [X] zijn aangetroffen, aan [X] en [appellant] gezamenlijk is toe te rekenen. Grief II houdt in dat de kantonrechter ten onrechte het ontvreemde bedrag uit de met camera geobserveerde automaten op € 1.000,- heeft geschat. Grief III komt ten slotte op tegen de toerekening van € 2.500,- aan schade aan [appellant] en [X]. [geïntimeerde] stelt op basis van een gemotiveerd verweer dat deze grieven dienen te worden verworpen.
3.4
Tussen partijen staat vast dat [appellant] jegens [geïntimeerde] een toerekenbare onrechtmatige daad heeft gepleegd en op grond van artikel 6:162 BW verplicht is de schade die [geïntimeerde] dientengevolge heeft geleden, te vergoeden. Evenmin is tussen partijen in geschil dat de omvang van de voor vergoeding in aanmerking komende schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld en daarom moet worden begroot op basis van een schatting ingevolge artikel 6:97 BW.
3.5
Met zijn grieven en de toelichting daarop, ook tijdens het pleidooi, voert [appellant] aan dat de schatting van de kantonrechter te hoog is. De bedragen die [appellant] en [X] blijkens het strafdossier hebben erkend te hebben ontvreemd, zijn aanzienlijk lager. [appellant] stelt in totaal € 50,- of € 75,- te hebben ontvangen van [X]. Ook stelt [appellant] in het geheel een veel kleinere rol te hebben gespeeld dan de rol die de kantonrechter hem heeft toegedicht. Dienaangaande overweegt het hof als volgt.
3.6
Omdat in dit geval het bestaan van schade vaststaat, maar een nauwkeurige vaststelling daarvan redelijkerwijs onmogelijk is, heeft de kantonrechter terecht het bedrag van de volledige schade bepaald door middel van schatting. Deze schatting heeft de kantonrechter gebaseerd op de in de procedure vastgestelde feiten, waarbij zij haar beslissing zodanig heeft gemotiveerd dat deze voldoende inzicht geeft in de daaraan ten grondslag liggende gedachtegang om de beslissing controleerbaar en aanvaardbaar te maken. Meer in het bijzonder heeft de kantonrechter bij de begroting met recht gewicht toegekend aan de aard van de aansprakelijkheid en de aard van de aansprakelijkheid scheppende gedraging (diefstal). Voorts is terecht in ogenschouw genomen dat het feit dat niet goed is vast te stellen in hoeverre de schade is ontstaan door het handelen van [appellant] en [X], mede te wijten is aan henzelf. De kantonrechter heeft de feiten die uit de overgelegde stukken blijken in ogenschouw genomen en gewogen alsook de cijfers die daarin naar voren komen in haar begroting betrokken. Het dossier noch het partijdebat (in eerste aanleg of hoger beroep) biedt andere of betere aanknopingspunten voor de schadebegroting dan de aanknopingspunten die de kantonrechter heeft gehanteerd. Op de punten die [appellant] naar voren brengt, te weten de zeer beperkte omvang van de bedragen die hij heeft genoemd en de rol die hij destijds stelt te hebben gehad in het proces van de diefstal, heeft de kantonrechter blijkens het vonnis in voldoende mate acht geslagen. De kantonrechter heeft zich immers rekenschap gegeven van enerzijds de zeer lage bedragen die door [appellant] en [X] zijn genoemd en anderzijds de veel omvangrijkere schade die [geïntimeerde] heeft geleden. Voorts heeft de kantonrechter de strafdossiers, waaronder de ten overstaan van de politie afgelegde verklaringen van [appellant] en [X] en ook het feit dat er wellicht anderen betrokken waren, expliciet in haar overwegingen betrokken. Dat er geen vingerafdrukken van [appellant] zijn aangetroffen, maar alleen van [X], kan [appellant] niet baten, nu vast staat dat [appellant] wel betrokken is geweest bij de diefstal en bij onherroepelijk, op tegenspraak gewezen, vonnis door de strafrechter is veroordeeld wegens (medeplegen van) diefstal, en niet slechts medeplichtigheid, hetgeen de civiele rechter gelet op artikel 161 Rv tot uitgangspunt heeft te nemen. Dat uit de camerabeelden en overige feiten niet zonder meer het exacte schadebedrag volgt zoals dat door de kantonrechter is begroot en toegewezen, is op zich juist, maar het gebrek aan gegevens omtrent de omvang van de schade is ook precies de reden waarom de kantonrechter de schade heeft moeten schatten. De wet biedt daartoe in artikel 6:97 BW voldoende basis. [appellant] heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die – indien bewezen – aannemelijk maken dat de schade minder bedraagt dan door de kantonrechter is begroot. De enkele stelling van [appellant] dat hij veel minder geld heeft ontvreemd, is daartoe in elk geval onvoldoende. Het hof verenigt zich met de schatting van de kantonrechter.
3.7
De slotsom is dat de grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in appel.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 666,- aan verschotten en € 1.896,- voor salaris;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, R.H.C. van Harmelen en A.L.M. Keirse en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2015.