Uitspraak
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
1.3. Wijziging aandeelhouderschap
1.571.147
grief 4 in principaal appelte behandelen. De grief is gericht tegen de beslissing van de rechtbank in het tussenvonnis onder 4.10 het beroep op de klachtplicht (artikel 6:89 BW) af te wijzen. Volgens Arep heeft de rechtbank daarbij ten onrechte 17 juni 2010, de datum van de brief van de Belastingdienst over (onder meer) de per abuis gestuurde tweede aangifte vpb 2006 aangehouden als datum waarop CWAI op de hoogte kon of behoorde te zijn van het (vermeende) gebrek in de dienstverlening door Arep. Arep wijst in dit verband op haar e-mails van 29 en 30 oktober 2007 waarin zij de mogelijke toepasselijkheid van art. 20a Wet vpb al bij CWAI aan de orde heeft gesteld. Als de verliezen zouden zijn vervallen, dan had dat uiterlijk in het voorjaar van 2009 moeten blijken bij de behandeling van het bezwaar betreffende de aanslag vpb 2006. De winst over 2006 moest immers gecompenseerd worden met de (volgens CWAI vervallen) verliezen over de jaren tot en met 2005 en als de verliezen al zouden zijn vervallen dan kon die compensatie niet plaatsvinden. Als de verliezen toen niet waren vervallen berustte dat volgens de eigen stellingen van CWAI op een onmiskenbare fout van de inspecteur. Volgens de eigen stellingen van CWAI moest zij toen (voorjaar 2009) dus bekend zijn met het onmiskenbare (dreigende) verval van de fiscale verliezen en de (vermeende) tekortkoming van Arep dat verval te voorkomen. Er was voor CWAI, gelet op het voorgaande, geen enkele reden na het voorjaar van 2009 te wachten met het bij Arep klagen over de (vermeende) gebreken in de dienstverlening. Toch is CWAI pas twee jaar later (4 mei 2011) met haar verwijten gekomen, aldus nog steeds Arep.
grief 3 in principaal appelbehandelen. De grief is gericht tegen de beslissing van de rechtbank de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden af te wijzen omdat (a) de brief van 1 oktober 2007 waarmee Arep de algemene voorwaarden aan CWAI heeft doen toekomen ziet op de opdracht voor het opstellen van de jaarrekening 2006 en (b) niet valt in te zien waarom die voorwaarden – met terugwerkende kracht – ook van toepassing zouden zijn geworden op de opdracht voor het opstellen van de aangifte vpb 2005. Arep stelt dat geen sprake is van terugwerkende kracht: de algemene voorwaarden gelden (in elk geval) vanaf het moment van ontvangst van de algemene voorwaarden door CWAI. Uit de tekst van de brief van 1 oktober 2007, uit de algemene voorwaarden zelf, uit de mails die Arep van tijd tot tijd aan CWAI zond en uit de context en aard van de relatie tussen Arep en CWAI volgt dat de algemene voorwaarden zien op alle vormen van dienstverlening door Arep en niet slechts op de werkzaamheden betreffende de jaarrekening 2006. Dat zou ook niet logisch zijn: er was immers sprake van een doorlopende dienstverleningsrelatie, aldus Arep.
grief II in incidenteel appelbetoogt CWAI dat de rechtbank in het tussenvonnis onder, het hof begrijpt, 4.7 ten onrechte heeft overwogen dat CWAI niet heeft gereageerd op de e-mails van Arep van 29 en 30 oktober 2007. Dienaangaande geldt het volgende.
letter of representation(productie 27 bij conclusie van dupliek in reconventie) volgt dat CWAI een opdracht tot het opstellen van de jaarrekening per 31 december 2007 aan Arep heeft verleend. De eerste alinea van deze brief luidt namelijk als volgt:
“In het kader van de aan u verleende opdracht tot het samenstellen van de jaarrekening van C.W. Amsterdam-Internationaal B.V. per 31 december 2007, delen wij het volgende mede:“. In het licht van beide brieven heeft CWAI onvoldoende betwist dat zij opdracht heeft gegeven voor de werkzaamheden met betrekking tot de jaarrekening 2007. Voor zover CWAI een beroep doet op artikel 2 van de algemene voorwaarden van Arep, kan haar dat niet baten, reeds niet omdat zij door mee te werken aan de uitvoering van de door haar verleende opdracht bij Arep het vertrouwen heeft gewekt dat de overeenkomst, ook al ontbrak een door Arep en CWAI ondertekende opdrachtbevestiging, tot stand was gekomen.
grief VII in incidenteel appelvoert CWAI aan dat de rechtbank heeft miskend dat de algemene voorwaarden van Arep die vanaf 13 november 2007 op de dienstverlening aan CWAI van toepassing zijn, in artikel 8 strikte voorschriften bevatten over het in rekening te brengen honorarium. CWAI wijst op het derde lid van genoemd artikel, waarin is bepaald dat het honorarium van opdrachtnemer per maand, per kwartaal, per jaar of na voltooiing van de werkzaamheden aan opdrachtgever in rekening wordt gebracht, tenzij opdrachtgever en opdrachtnemer hierover andere afspraken hebben gemaakt. De door Arep in april 2009 in rekening gebrachte bedragen hebben betrekking op werkzaamheden van ruim twee jaar eerder en op reeds geruime tijd afgeronde werkzaamheden. Met deze facturatie in april 2009 handelt Arep in strijd met haar eigen algemene voorwaarden, zodat ook om die reden de vordering van Arep in conventie afgewezen dient te worden.
grief IX in incidenteel appeleen herhaling vormt van hetgeen CWAI in de grieven III tot en met VI in incidenteel appel naar voren heeft gebracht, faalt de grief. Dat CWAI, zoals zij nog stelt, als gevolg van de beroepsfout van Arep additionele kosten heeft moeten maken, doet de betalingsverplichting van CWAI niet vervallen. Ook in zoverre faalt de grief.
grief 2 in principaal appelbetoogt Arep dat CWAI het bestaan van schade als gevolg van de beroepsfout van Arep niet aannemelijk heeft gemaakt. CWAI baseert haar vorderingen op de stelling dat haar tot en met 2005 opgebouwde fiscaal compensabele verliezen als gevolg van de aandelenoverdracht op 29 december 2006, per 1 januari 2006 zijn vervallen. CWAI heeft deze verliesverdamping volgens Arep echter niet aannemelijk gemaakt. Arep wijst erop (i) dat de fiscale verliezen na 29 december 2006 door de belastinginspecteur in stand zijn gelaten, (ii) dat de regeling in artikel 20a vpb van het vervallen van fiscale verliezen hier toepassing mist en (iii) dat de belastinginspecteur, zelfs als hij dat zou willen, niet alsnog het standpunt kan innemen dat de fiscale verliezen per 29 december 2006 zijn vervallen, nu hij de omvang van de fiscale verliezen nog op 13 juni 2009 schriftelijk heeft bevestigd op de uitspraak op bezwaar tegen de aanslag vennootschapsbelasting over het jaar 2006. Voorts voert Arep aan (iv) dat CWAI die fiscaal compensabele verliezen waarschijnlijk inmiddels volledig heeft gebruikt om daarmee de belastingheffing te verminderen op de belaste boekwinst die zij heeft behaald ter zake van de verkoop van enkele panden in 2009/2010.
diverse aangelegenheden in de sfeer van de Vpb”. Voorts wijst het hof op genoemde conclusie van repliek onder 46, alwaar CWAI stelt dat, terwijl Van Wagensveld “
nog bezig was de materie te onderzoeken en met de belastingdienst te bekijken wat exact de nieuwe situatie is en wat de mogelijkheden zijn om daar nog wat aan te doen” CWAI door Arep werd gedagvaard. CWAI heeft Van Wagensveld ingeschakeld toen haar bekend was geworden dat er mogelijk iets mis was met de fiscale herwaardering door Arep, aldus CWAI. Gezien het vorenstaande ligt het zeer voor de hand dat in het overleg met de Belastingdienst ook, kort gezegd, de artikel 20a-problematiek aan de orde is geweest en dat van de zijde van CWAI is getracht deze problematiek, met behoud van verliesverrekening, in der minne op te lossen. Het hof wenst ook inzage in de primaire stukken (belastingaanslagen en eventuele uitspraken op bezwaar) inzake de aanslagregeling vpb van CWAI over de jaren2006 tot en met 2013.
Beslissing