Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 5 april 2016
Zaaknummer: 200.178.719/ 01
Zaaknummer eerste aanleg: C/13/574824 / FA RK 14-7895
in de zaak in hoger beroep van:
[de man] ,
wonende te [A] ,
appellant,
advocaat: mr. drs. C.M.E. Schreinemacher te Amsterdam,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [A] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.J.N. Koek te Amsterdam.
1.Het geding in hoger beroep
1.1.
Appellant en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2.
De man is op 19 oktober 2015 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 12 augustus 2015, verbeterd op 16 september 2015, van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank), met kenmerk C/13/574824 / FA RK 14-7895.
1.3.
De vrouw heeft op 30 november 2015 een verweerschrift ingediend.
1.4.
De vrouw heeft op 7 december 2015 een nader stuk ingediend.
1.5.
De man heeft op 22 februari 2016 een nader stuk ingediend.
1.6.
De zaak is op 25 februari 2016 ter terechtzitting behandeld.
1.7.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door mr. Z. Taşpinar, advocaat te Amsterdam;
-de gezinsmanager, tevens jeugdreclasseerder, namens de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: de GI);
- mevrouw M. Willems en mevrouw M. van ’t Padje, vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Amsterdam, locatie Amsterdam (hierna: de Raad).
1.8.
Op 19 februari 2016 zijn de hierna te noemen minderjarigen [kind a] , [kind b] en [kind c] afzonderlijk door de voorzitter, in bijzijn van de griffier, gesproken. Ter terechtzitting heeft de voorzitter de inhoud van het gesprek zakelijk weergegeven. Partijen hebben gelegenheid gehad daarop te reageren.
2.De feiten
2.1.
Partijen zijn [in] 1997 gehuwd. Bij de in zoverre niet bestreden beschikking van 12 augustus 2015, verbeterd op 16 september 2015, is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Uit hun huwelijk zijn geboren [kind a] (hierna: [kind a] ) [in] 1998, [kind b] (hierna: [kind b] ) [in] 2000 en [kind c] (hierna: [kind c] ) [in] 2002 (hierna ook gezamenlijk: de kinderen). Voorts is uit hun huwelijk geboren de thans meerderjarige [de meerderjarige] [in] 1997. De kinderen verblijven bij de vrouw.
2.2.
Bij beschikking van 10 december 2013 zijn de kinderen onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar, welke ondertoezichtstelling nadien telkens is verlengd, laatstelijk tot juni 2016.
2.3.
Bij beschikking voorlopige voorzieningen van 15 oktober 2014 is, voor zover thans van belang, bepaald dat de vrouw bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning aan [adres] te [A] met bevel dat de man die woning dient te verlaten en deze niet verder mag betreden, alsmede dat de kinderen met onmiddellijke ingang aan de vrouw zullen worden toevertrouwd.
3.Het geschil in hoger beroep
3.1.
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, -uitvoerbaar bij voorraad- op het verzoek van de vrouw het gezamenlijk gezag van partijen beëindigd en is de vrouw voortaan alleen belast met de uitoefening van het gezag over de kinderen.
3.2.
De man verzoekt, naar het hof begrijpt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, het verzoek van de vrouw haar alleen met het gezag over de kinderen te belasten, af te wijzen en derhalve het gezamenlijk ouderlijk gezag in stand te laten.
3.3.
De vrouw verzoekt de man niet‑ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep, althans het door hem verzochte af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.Beoordeling van het hoger beroep
4.1.
De man betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat instandhouding van het gezamenlijk gezag tot een onaanvaardbaar risico leidt dat de kinderen klem of verloren raken tussen hun ouders, terwijl niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen. Hiertoe voert hij aan dat gezamenlijk gezag in het belang is van de kinderen, aangezien het alleen maar slechter is gegaan met hen sinds hij op afstand is van het gezin. Hij maakt zich grote zorgen om de kinderen; zo ziet hij regelmatig dat de kinderen erg laat buiten zijn en hij weet dat de kinderen vaak niet naar school gaan. Daarnaast komen de kinderen herhaaldelijk met de politie in aanraking. Hij stelt dat er thans geen rust en stabiliteit is, omdat de vrouw de kinderen niet goed onder controle heeft en de kinderen hun eigen gang gaan. Volgens de man is dan ook niet gebleken dat de vrouw de veiligheid van de kinderen beter kan waarborgen nu zij het eenhoofdig gezag heeft. De man stelt verder dat hij zijn opvoedingstaken thans onvoldoende kan uitoefenen en van informatie dreigt te worden onthouden, terwijl hij graag een sturende rol in het leven van de kinderen wenst. Voorts voert de man aan dat de strijd tussen partijen thans wegebt en dat partijen altijd veel hebben gecommuniceerd. De man betwist dat hij zich niet inspant mee te werken met de hulpverlening en stelt dat hij alle hulpverlening heeft aanvaard en jarenlang afspraken met de GI en De Waag is nagekomen. Volgens de man grijpt de GI echter niet adequaat in en moet er meer begeleiding voor de kinderen komen. De man betwist ten slotte dat hij problemen heeft met agressieregulatie en dat hij nog steeds alcohol zou drinken.
4.2.
De vrouw stelt primair dat de man vanwege het ontbreken van grieven, althans een duidelijke omschrijving van de gronden, niet‑ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoek.
Subsidiair stelt de vrouw dat de man onvoldoende gemotiveerd betwist dat het eenhoofdig gezag van haar in het belang van de kinderen is. De vrouw stelt dat het veel beter gaat met de kinderen en sprake is van meer rust, stabiliteit en veiligheid, sinds zij alleen met het gezag is belast en de zorg voor de kinderen heeft. Volgens de vrouw zijn er geen politiecontacten meer en gaan de kinderen naar school. Zij stelt voorts dat de hulpverlening er inmiddels wel in slaagt om met de kinderen te werken, omdat de man geen invloed meer heeft op de hulpverlening. Volgens de GI is zij steeds de stabiele factor in het leven van de kinderen gebleven en heeft zij altijd alle hulpverlening aanvaard en al haar energie in de kinderen gestoken. De vrouw stelt verder dat er nog steeds veel strijd is tussen partijen en dat de verhouding tussen partijen zeer moeizaam is. Daarnaast is hun onderlinge communicatie al jarenlang verstoord en zitten partijen niet op één lijn wat de opvoeding van de kinderen betreft, aldus de vrouw.
4.3.
De Raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. Vanaf het begin van de ondertoezichtstelling liet de man zien hulpverlening niet nodig te vinden. Deze wel noodzakelijke hulpverlening kwam daardoor niet van de grond. Op dit moment zal het eenhoofdig gezag van de vrouw de kinderen meer rust en stabiliteit bieden, aldus de Raad
4.4.
Anders dan de vrouw in haar verweerschrift stelt, is het hof van oordeel dat uit het beroepschrift van de man voldoende duidelijk blijkt op welke gronden hij meent dat de door hem bestreden beschikking onjuist is. Het beroepschrift bevat derhalve de gronden waarop het beroep berust en voldoet daarmee aan het bepaalde in artikel 359, gelezen in samenhang met artikel 278, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het hof ziet dan ook geen aanleiding de man niet‑ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep.
4.5.
Partijen zijn voorts verdeeld over de vraag of het belang van de kinderen zich verzet tegen voortzetting van het gezamenlijk gezag en het alleen belasten van de vrouw met de uitoefening van het gezag.
Het hof stelt voorop dat gezamenlijk gezag van de ouders over een minderjarige het uitgangspunt is van de wetgever. Ingevolge het bepaalde in artikel 1:251a lid 1 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechter echter op verzoek van de ouders of één van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt, indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of indien wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
Volgens vaste jurisprudentie brengt het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders niet zonder meer mee dat in het belang van het kind het gezag aan één van de ouders moet worden toegekend. Wel is voor gezamenlijk gezag vereist dat de ouders daadwerkelijk in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn afspraken te maken over situaties die zich rond hun kind kunnen voordoen zodanig dat het kind niet klem of verloren raakt tussen de ouders.
4.6.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat langdurig sprake is geweest van onveiligheid in het gezin. Er zijn meerdere politiemeldingen van huiselijk geweld, onder meer van de man jegens de vrouw, [de meerderjarige] en [kind a] , en de man is in november 2013 en september 2014 een tijdelijk huisverbod opgelegd. Er was veel strijd en spanning in het gezin, waarvan de kinderen zichtbaar last hadden. Mede als gevolg van de onveilige thuissituatie kampten de kinderen met gedragsproblemen en waren er veel zorgen over hen, onder meer vanuit hun scholen. [kind a] , [kind b] en [kind c] zijn meerdere keren in aanraking geweest met de politie in verband met onder meer (verdenking van) diefstal en mishandeling. Voorts was sprake van veelvuldig schoolverzuim, meerdere schoolwisselingen en hielden de kinderen zich veelvuldig en tot ’s avonds laat op straat op, ook met zogenoemde risicojongeren. Op 10 december 2013 is een ondertoezichtstelling van de kinderen uitgesproken, welke nadien telkens is verlengd. Voor [kind a] en [kind b] geldt daarnaast nog steeds een reclasseringsmaatregel. Na het uiteengaan van partijen is de man – in weerwil van het bepaalde in de hiervoor (onder 2.3.) vermelde beschikking voorlopige voorzieningen van 15 oktober 2014 – nog regelmatig de echtelijke woning binnengegaan, hetgeen veel onrust en spanning teweegbracht bij de vrouw en de kinderen. Thans is er nauwelijks tot geen contact tussen de man en de kinderen.
4.7.
Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw voldoende aannemelijk gemaakt dat de hulpverlening voor de kinderen niet goed op gang kwam, toen de man nog samen met de vrouw met het gezag over de kinderen was belast. In dit verband acht het hof van belang dat de GI in zijn rapportage van 6 oktober 2015 heeft verklaard dat de vrouw weliswaar de hulpverlening in de opvoedsituatie aanvaardde, maar dat de man daar geen behoefte aan had en zelf de regie wilde behouden. Ter zitting in hoger beroep heeft de man bevestigd dat hij geen meerwaarde zag en ziet in de hulpverlening door de GI en De Waag. Voorts stonden partijen niet op één lijn wat de opvoeding van de kinderen betreft, hetgeen herhaaldelijk heeft geleid tot ernstige escalaties. De hulpverlening is lange tijd niet toegekomen aan gedragskundige interventies en was in de periode waarin de man nog in de echtelijke woning verbleef of kwam, slechts gericht op het garanderen van veiligheid. Hierdoor heeft de hulpverlening in de periode waarin partijen gezamenlijk met het gezag waren belast, onvoldoende effect gesorteerd.
Blijkens de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep, alsmede gelet op hetgeen uit de kindgesprekken naar voren is gekomen, gaat het sinds de bestreden beschikking steeds beter met de kinderen. Ter zitting in hoger beroep heeft de gezinsmanager verklaard dat de wijkagent, die aanwezig is bij het 6‑wekelijkse uitvoerdersoverleg, jegens haar te kennen heeft gegeven dat de kinderen sinds juli 2015 geen politiecontacten meer hebben gehad. Het gaat thans goed op de huidige scholen van de kinderen. [kind a] heeft zijn stage succesvol afgerond en stroomt door naar niveau 2 van het ROC. Blijkens het door de vrouw in het geding gebrachte verslag van de school van [kind b] van 30 november 2015 komt [kind b] elke dag naar school en is minder sprake van verzuimuren. Voorts is zijn gedrag in de klas verbeterd; hij kan zich thans beter concentreren, komt meer toe aan zijn werk en leidt klasgenoten minder af. Daarnaast heeft [kind b] het traject ‘Yes we Can Clinics’ positief afgerond. Uit voormelde rapportage van de GI blijkt tevens dat het doel van een positieve vrijetijdsbesteding deels is behaald en dit de goede kant op gaat. De gezinsmanager heeft verder ter zitting in hoger beroep verklaard dat de ondertoezichtstelling van de kinderen laatstelijk is verlengd met een half jaar in plaats van één jaar, zoals door de GI was verzocht, omdat de kinderen volgens de rechtbank thans de goede richting uit gaan. Voorts heeft de gezinsmanager de verklaring van de vrouw ter zitting in hoger beroep, dat er thans meer rust en stabiliteit in de thuissituatie is, bevestigd.
Het hof acht voorts voldoende aannemelijk geworden dat de verhouding tussen partijen nog steeds ernstig is verstoord en dat hun onderlinge communicatie ook thans nog zeer moeizaam verloopt, hetgeen zijn weerslag heeft op de kinderen. Er is reeds lange tijd geen sprake van enig (constructief) overleg tussen partijen over de kinderen en partijen zijn niet in staat gezamenlijk beslissingen van enig belang over de kinderen te nemen, althans afspraken te maken over hun verzorging en opvoeding, zodanig dat zij niet klem of verloren raken tussen hun ouders. Gezien de belaste voorgeschiedenis van het gezin, de tamelijk recente escalatie in juli 2015, waarbij de man zonder toestemming de echtelijke woning is binnengegaan en sprake is geweest van huiselijk geweld naar aanleiding waarvan de vrouw aangifte heeft gedaan van bedreiging door de man, alsmede de ernst van de conflictueuze situatie tussen partijen, valt voorts niet te verwachten dat partijen hiertoe binnen afzienbare termijn wel in staat zullen zijn. Hierbij wordt mede in aanmerking genomen dat de gezinsmanager ter zitting in hoger beroep heeft verklaard dat is besloten dat de man niet bij het zogenoemde uitvoerdersoverleg aanwezig zal zijn, omdat dit te veel onrust zou veroorzaken en zowel de vrouw als de hulpverleners zich onvoldoende vrij zouden voelen om zich tijdens dit overleg uit te spreken.
Het hof acht voorts van belang dat de kinderen tijdens de kindgesprekken kenbaar hebben gemaakt dat zij graag willen dat de vrouw alleen met het gezag over hen blijft belast en beslissingen over hen neemt, omdat zij altijd de (dagelijkse) zorg voor hen heeft gehad. Bovendien is gebleken dat de kinderen op dit moment geen of minimaal contact met de man willen hebben. Naar het oordeel van het hof blijkt ook hieruit dat de kinderen zich genoodzaakt hebben gezien voor zichzelf te kiezen en dat zij nu al klem zitten in de strijd tussen hun ouders.
4.8.
Het voorgaande brengt het hof tot het oordeel dat ingevolge het bepaalde in artikel 1:251a lid 2 BW het gezag aan de vrouw, als degene die belast is met de dagelijkse verzorging en opvoeding van de kinderen, dient toe te komen, nu er een onaanvaardbaar risico is dat de kinderen bij voortzetting van het gezamenlijke gezag (nog verder) klem of verloren raken tussen partijen en niet te verwachten valt dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen. De rechtbank heeft derhalve op goede gronden het gezamenlijk gezag van partijen beëindigd en de vrouw alleen met de uitoefening van het gezag over de kinderen belast en deze gronden zijn thans nog aanwezig.
4.9.
Het hof overweegt ten overvloede dat is gebleken dat de man een betrokken vader is die er belang aan hecht dat de kinderen een goede toekomst zullen hebben en dat het voorgaande niet betekent dat de man geen ouder meer zal zijn. Het hof gaat ervan uit dat de gezinsmanager er oog voor zal hebben dat het voor de kinderen van belang blijft dat de weg naar de man zo veel mogelijk open zal blijven en dat in een vorm van informatieverstrekking over de kinderen richting de man wordt voorzien.
4.10.
Dit leidt tot de volgende beslissing.
5.Beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.F.G.H. Beckers, mr. M.J. Leijdekker en mr. L.H.M. Zonnenberg in tegenwoordigheid van mr. J.H.M. Kessels als griffier en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2016.