ECLI:NL:GHAMS:2016:1360

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 april 2016
Publicatiedatum
12 april 2016
Zaaknummer
23-000561-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag partner met kans op recidive en TBS met dwangverpleging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1972 en gedetineerd in PI Noord Holland Noord, werd beschuldigd van de doodslag op zijn levensgezel, aangeduid als [slachtoffer 1], op 17 mei 2014 in Amsterdam. De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk en met voorbedachten rade doden van het slachtoffer, alsook het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het slachtoffer meermalen met kracht heeft geslagen en de keel heeft dichtgeknepen, wat heeft geleid tot de dood van het slachtoffer.

Tijdens de rechtszittingen is het hof ingegaan op de verklaringen van getuigen en de bevindingen van forensisch onderzoek. De verdachte heeft verklaard dat hij zich moest verdedigen tegen de gewelddadige aanval van het slachtoffer, maar het hof heeft deze lezing verworpen. Het hof oordeelde dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer zou overlijden door het geweld dat hij heeft toegepast. De verdachte werd vrijgesproken van de primair ten laste gelegde moord, maar werd wel schuldig bevonden aan doodslag.

De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van zeven jaren opgelegd, met de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging. Het hof heeft deze straf bevestigd, waarbij het de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd in aanmerking heeft genomen. De verdachte heeft een geschiedenis van geweldsdelicten en er is een risico op recidive vastgesteld. Het hof heeft besloten dat behandeling noodzakelijk is om het risico op herhaling te verminderen.

Uitspraak

parketnummer: 23-000561-15
datum uitspraak: 8 april 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 6 februari 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-684447-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1972,
thans gedetineerd in PI Noord Holland Noord, Unit Zuyder Bos te Heerhugowaard.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 25 maart 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 17 mei 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
- voornoemde [slachtoffer 1] eenmaal of meermalen (met kracht) (onder meer met een of meer voorwerp(en)) in/tegen het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam gestompt en/of geslagen en/of geschopt en/of getrapt en/of
- met een schroevendraaier of mes, althans met een puntig en/of scherp voorwerp, in het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] geprikt en/of geduwd en/of gesneden en/of gestoken en/of
- de keel van voornoemde [slachtoffer 1] dichtgeknepen en/of dichtgeknepen gehouden, althans samendrukkend en/of omsnoerend geweld toegepast op de hals en/of de mondbodem van voornoemde [slachtoffer 1],
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
subsidiair:
hij op of omstreeks 17 mei 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland aan zijn levensgezel
[slachtoffer 1], opzettelijk en met voorbedachte rade zwaar lichamelijk letsel (schedelfractuur en/of ribfractu(u)r(en) en/of fractu(u)r(en) dwarsuitsteeksel(s) lumbale wervelkolom), heeft toegebracht, door opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg:
- voornoemde [slachtoffer 1] eenmaal of meermalen (onder meer met een of meer voorwerp(en)) in/tegen het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en/of te trappen en/of
- met een schroevendraaier of mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het gezicht en/of hoofd en/of lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] te prikken en/of te duwen en/of te snijden en/of te steken en/of
- de keel van voornoemde [slachtoffer 1] dicht te knijpen en dichtgeknepen te houden, althans samendrukkend en/of omsnoerend geweld toe te passen op de hals en/of de mondbodem van voornoemde [slachtoffer 1],
terwijl dat feit de dood van voornoemde [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep wordt vernietigd omdat het hof deels tot andere beslissingen komt dan de rechtbank, hoewel het hof een aantal overwegingen van de rechtbank overneemt.

Vrijspraak

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte van de primair tenlastegelegde moord dient te worden vrijgesproken en wordt veroordeeld voor de primair tenlastegelegde doodslag.
De raadsman heeft verzocht de verdachte vrij te spreken van de hem primair tenlastegelegde moord en doodslag, alsmede van de subsidiair tenlastegelegde zware mishandeling met voorbedachten raad de dood ten gevolge hebbend en heeft zich gerefereerd ten aanzien van de subsidiair tenlastegelegde zware mishandeling de dood ten gevolge hebbend.
Primair ten laste gelegde: ‘voorbedachten rade’
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' vast moet komen te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
In het onderhavige geval staat vast dat [slachtoffer 1] (hierna: het slachtoffer) op 17 mei 2014 te Amsterdam om het leven is gekomen, nadat de verdachte met haar heeft gevochten. Het slachtoffer is aangetroffen in het huis waar zij samen met de verdachte verbleef. Blijkens het schouwrapport en de bevindingen van de patholoog anatoom is zij door geweld om het leven gekomen.
Het hof acht – mede gelet op de omstandigheid dat de verklaringen van de verdachte geen of onvoldoende inzicht hebben gegeven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan – niet wettig bewezen dat de verdachte daadwerkelijk tevoren het plan had opgevat om het slachtoffer opzettelijk van het leven te beroven en de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Het hof concludeert op grond van het voorgaande dat het bewijs dat sprake is geweest van het opzettelijk een ander van het leven beroven met voorbedachte raad, zoals primair ten laste gelegd, niet is geleverd. Het hof zal de verdachte dan ook van de primair tenlastegelegde moord vrijspreken.

Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Naar het oordeel van het Openbaar Ministerie kan worden bewezen dat het slachtoffer met grof geweld van het leven is beroofd. Gelet op de verklaringen van de getuigen, in combinatie met de aanwezigheid van verdachte in de woning, kan eveneens worden bewezen dat verdachte degene is geweest die dit geweld heeft toegepast. Het door de verdachte geschetste alternatieve scenario, inhoudende kort samengevat dat het slachtoffer de agressor was waartegen de verdachte zich heeft moeten verweren en dat het slachtoffer deels zelf verantwoordelijk is voor het bij haar geconstateerde letsel, treft naar het oordeel van het Openbaar Ministerie geen doel. Uit het dossier blijkt nergens dat het slachtoffer (ernstig) geweld jegens de verdachte heeft gebruikt. Daarnaast heeft de letselarts geconcludeerd dat de bij het slachtoffer aangetroffen letsels (zeer) veel waarschijnlijker zijn onder de hypothese dat zij zijn toegebracht door een ander dan door het slachtoffer zelf, dan wel door een val van de trap.
Nu de verdachte gedurende langere tijd op verschillende plekken in de woning excessief en heftig op het slachtoffer heeft ingeslagen en de keel van het slachtoffer heeft dichtgeknepen of samendrukkend danwel omsnoerend geweld op de hals en/of de mondbodem heeft toegepast, heeft hij willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer als gevolg hiervan zou komen te overlijden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht, de verdachte vrij te spreken van de hem primair tenlastegelegde doodslag, alsmede van de subsidiair tenlastegelegde zware mishandeling met voorbedachten rade, de dood ten gevolge hebbend.
De raadsman heeft daartoe onder meer aangevoerd dat het slachtoffer zelf ook (ernstig) geweld tegen de verdachte heeft gebruikt hetgeen volgt uit de volgende vier feiten:
  • het slachtoffer was een pittige tante die altijd terugvocht
  • er is ook sprake van letsel bij de verdachte
  • de verklaringen van de verdachte, in het bijzonder de OVC gesprekken, waarin de verdachte aangeeft dat het slachtoffer ook met hem vocht
  • de aanleiding voor de vechtpartij was de hang naar drugs bij het slachtoffer, ten gevolge waarvan zij de verdachte beschuldigde van het achterhouden van drugs en gewelddadig werd.
De raadsman heeft, samengevat, bepleit dat de vechtpartij niet het doel had het slachtoffer van het leven te beroven, maar om het slachtoffer te laten ophouden met schreeuwen, met het vernielen van het huis van zijn moeder en het mishandelen van hem, verdachte. Het hard met gebalde vuist slaan op het gezicht en op het hoofd, is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm er niet op gericht iemand te doden, ook niet in voorwaardelijke zin. Dat kan anders zijn als er met geschoeide voet tegen het hoofd wordt getrapt maar daar zijn geen aanwijzingen voor. Er is ook geen, althans onvoldoende, bewijs dat de verdachte een hard voorwerp heeft gebruikt om het slachtoffer te slaan.
Het oordeel van het hof
Op 17 mei 2014, omstreeks 19.16 uur, krijgt de politie een melding om naar het adres [adres] te Amsterdam te gaan. Aldaar treffen zij het levenloze lichaam van het slachtoffer aan. Haar gezicht is paars en opgezwollen. In de woning treft de politie getuige [getuige 1] aan die tevergeefs tracht het slachtoffer te reanimeren. [getuige 1] verklaart dan, en later bij het onderzoek nogmaals, dat zij verdachte heeft horen zeggen: ‘Het gaat niet goed. Ik heb haar total loss geslagen.’ Ook [getuige 2] heeft bij de politie en de rechter-commissaris verklaard dat zij deze woorden door de verdachte heeft horen zeggen. Ook de getuigen, [getuige 3], [getuige 4] en [getuige 5] hebben verklaard dat verdachte heeft verklaard dat hij ruzie met zijn vriendin had gehad.
Uit het forensisch onderzoek blijkt dat er in het hele huis bloedsporen zijn aangetroffen. De forensisch arts acht het zeer veel waarschijnlijker dat het slachtoffer om 19.10 uur reeds meerdere uren was overleden. Los van de vele bloedsporen die door het hele huis zijn aangetroffen vinden de forensisch onderzoekers op de deurpost van slaapkamer 1 een met bloed gezet vingerspoor aan. Uit het onderzoek is gebleken dat dit vingerspoor afkomstig is van de verdachte.
Uit het proces-verbaal sporenonderzoek blijkt dat het geweld, gelet op de bloedspoorpatronen, zich in de hele woning, maar vooral op de eerste verdieping in kamer één en drie heeft afgespeeld. De patholoog-anatoom heeft geconstateerd dat het lichaam van het slachtoffer veel letsels bevatte en dat het overlijden kan worden verklaard door acuut opgetreden zuurstofgebrek en algehele weefselschade als gevolg van multipel en herhaaldelijk bij het leven opgelopen excessief en heftig uitwendig inwerkend geweld op het lichaam. Verstikkingsverschijnselen als gevolg van bij leven opgelopen omsnoerend en/of samendrukkend geweld op de hals en de mondbodem hebben waarschijnlijk aan het intreden van de dood een belangrijke bijdrage geleverd. Ook in het schouwverslag van de GGD is opgenomen dat bij het slachtoffer sprake is van zeer, zeer veel tekenen van geweld over het hele lichaam.
De verdachte heeft verklaard dat het slachtoffer en hij verschrikkelijk hebben gevochten, waarbij hij haar, aldus de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg van 23 januari 2015, meermalen met de vuist tegen het hoofd heeft geslagen en haar in een houdgreep heeft gehad. Het slachtoffer zou zich tijdens het vechten niet onbetuigd hebben gelaten. Daarnaast zou het slachtoffer zichzelf flink wat letsels hebben toegebracht en zou ze zijn gevallen in de douche en van de trap, waardoor in ieder geval een deel van de letsels kan worden verklaard. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 25 maart 2016 verklaard dat hij zich moest verdedigen tegen de gewelddadige agressieve aanval van het slachtoffer, dat hij haar meermalen met gebalde vuisten in haar gezicht heeft geslagen, en dat hij, omdat hij het slachtoffer tot bedaren wilde brengen, haar in een houdgreep heeft genomen en dat het kan dat ze ten gevolge daarvan is overleden.
Het hof volgt de verdachte en zijn raadsman niet in voornoemde lezing van de feiten.
Allereerst blijkt niet uit de stukken dat het slachtoffer (ernstig) geweld jegens de verdachte heeft gebruikt. Bij de verdachte is weliswaar letsel geconstateerd in de hals, op zijn rechterarm, op zijn linker bovenbeen en op zijn linkerhand, maar volgens de arts past dit letsel niet bij de opgegeven toedracht, te weten dat verdachte is ‘gekrast’ door zijn huisgenoot met een voorwerp. De eenvormigheid van de verschillende letsels maakt dat het zeer onwaarschijnlijk is dat deze zijn opgelopen tijdens een vechtpartij, zo staat in de letselbeschrijving. Daar komt bij dat enig ander letsel bij de verdachte ontbreekt en dat de lokalisatie zeer onlogisch is voor letsel veroorzaakt bij een handgemeen. De arts heeft verder geconcludeerd dat het letsel zeer wel mogelijk door betrokkene zelf is toegebracht.
Daarnaast is, zoals hiervoor al is weergegeven, de dood van het slachtoffer volgens de patholoog-anatoom veroorzaakt door excessief en heftig uitwendig inwerkend geweld op het lichaam en omsnoerend en/of samendrukkend geweld op de hals en de mondbodem. De forensisch arts heeft voorts geconcludeerd dat de bij het slachtoffer aangetroffen letsels (zeer) veel waarschijnlijker zijn onder de hyopthese dat zij zijn toegebracht door een ander dan door het slachtoffer zelf, dan wel door een val van de trap, mede in aanmerking genomen de veelvormigheid, de ernst en de uitgebreidheid van de letsels.
Op basis van deze bevindingen is het hof van oordeel dat er een gevecht tussen de verdachte en het slachtoffer heeft plaatsgevonden, maar dat er geen sprake is geweest van gelijkwaardigheid tussen beide partijen. In deze lezing passen ook de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 3], die de verdachte hebben horen zeggen dat hij het slachtoffer ‘total loss’ danwel ‘kapot’ heeft geslagen, hetgeen door [getuige 2] is bevestigd. Deze lezing wordt ondersteund door de zich in het dossier bevindende foto’s van het slachtoffer, waarop de heftigheid van het geweld ook uiterlijk zichtbaar is, waaronder bloeduitstortingen, gestold bloed (onder meer boven haar oogkas) en open wonden, evenals het uit de rapporten blijkende niet zichtbare letsel, waaronder meerdere fracturen en inwendige kneuzingen.
Het hof is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat de verdachte degene is geweest die het geweld op het lichaam van het slachtoffer heeft toegepast en de op en in het lichaam van het slachtoffer aangetroffen letsels heeft veroorzaakt. De verdachte heeft verklaard dat hij nooit de intentie heeft gehad zijn vriendin om het leven te brengen. Door echter met tussenpozen, gedurende de dag, op meerdere momenten en op verschillende plekken in de woning, excessief en heftig op het slachtoffer in te slaan, waarbij hij ook de keel van het slachtoffer heeft dichtgeknepen, dan wel anderszins samendrukkend en/of omsnoerend geweld op de hals en/of de mondbodem van het slachtoffer heeft toegepast, heeft de verdachte willens en weten de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer als gevolg hiervan zou overlijden. Het hof merkt daarnaast op dat het aangetroffen letsel, gelet op de omvang en de uitgebreidheid daarvan, niet past bij handelingen die slechts ter verdediging door de verdachte zijn verricht.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair:
hij op 17 mei 2014 te Amsterdam opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet
- voornoemde [slachtoffer 1] meermalen met kracht in/tegen het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam gestompt en/of geslagen en/of geschopt en/of getrapt en/of
- de keel van voornoemde [slachtoffer 1] dichtgeknepen en/of dichtgeknepen gehouden, althans samendrukkend en/of omsnoerend geweld toegepast op de hals en/of de mondbodem van voornoemde [slachtoffer 1],
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is. Er zijn geen aanwijzingen dat het bewezenverklaarde feit niet aan de verdachte kan worden toegerekend.

Oplegging van straf en maatregel

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor de in eerste aanleg primair bewezen verklaarde doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opgelegd en de verbeurdverklaring van een aantal in beslag genomen voorwerpen uitgesproken.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen en maatregel als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft aangevoerd dat het door het Pieter Baan Centrum opgemaakte rapport, voor een deel de aanvankelijke rapportages van de psychiater en psycholoog bevestigt, waarin is geconcludeerd dat er geen causaal verband kan worden vastgesteld tussen mogelijke psychische problematiek en het gedrag van de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde, waardoor er ook geen uitspraken kunnen worden gedaan over de mate van toerekenbaarheid. De raadsman heeft verder aangevoerd dat in het rapport van het Pieter Baan Centrum geen bevestiging wordt gevonden voor een gestoorde agressieregulatie, waardoor er geen onderbouwing is voor een verhoogd risico op herhaling van een soortgelijke feit op basis van de geconstateerde stoornissen. Een langdurige klinische behandeling is zinloos en de maatregel tot TBS met dwangverpleging is dan ook niet noodzakelijk; sterker nog, deze is in het onderhavige geval disproportioneel. De raadsman pleit voor de oplegging van een gevangenisstraf, waarbij de verdachte in het kader van zijn voorwaardelijke invrijheidsstelling, desgewenst begeleiding, behandeling en resocialisatie kan krijgen. De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof voor wat betreft de in beslag genomen goederen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder deze is begaan en gelet op de persoon van de verdachte, zoals van één en ander is gebleken uit de onderzoeken ter terechtzitting en uit het persoonsdossier van de verdachte, waaronder het reclasseringsadvies van 30 juli 2014 en de NIFP rapportage (hierna: NIFP rapportage) van 25 januari 2016, locatie Pieter Baan Centrum, van [psychiater] (hierna [psychiater]), psychiater en [psycholoog] (hierna: [psycholoog]), psycholoog.
Het hof heeft bij het bepalen van de strafsoort en de strafduur meer in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zijn vriendin, [slachtoffer 1], om het leven gebracht door gedurende langere tijd, met tussenpozen, op verschillende plekken in de woning, excessief en heftig op haar in te slaan, waarbij hij ook de keel van het slachtoffer heeft dichtgeknepen.
Doodslag is één van de meest ernstige delicten die de Nederlandse strafwetgeving kent en het recht op leven behoort tot de meest fundamentele rechten die in onze rechtsorde dienen te worden beschermd. De verdachte heeft het leven van het slachtoffer op zeer grove wijze beëindigd.
Dit feit maar ook de wijze waarop de verdachte het slachtoffer heeft omgebracht veroorzaakt veel onrust en gevoelens van onveiligheid in de samenleving en de directe omgeving van het slachtoffer. Voor de familie van het slachtoffer is de wijze waarop zij om het leven is gebracht zeer moeilijk te aanvaarden en te verwerken, zo blijkt ook uit de door de moeder van het slachtoffer ter terechtzitting in hoger beroep voorgedragen verklaring. De moeder van het slachtoffer - die haar dochter heeft geïdentificeerd - ziet het beeld van het gruwelijk toegetakelde lichaam van haar dochter nog talloze keren per dag voor haar ogen.
Voorts houdt het hof rekening met het feit dat verdachte zijn vriendin in hun gezamenlijke woning om het leven heeft gebracht, een plaats bij uitstek waar mensen zichzelf en hun leven veilig moeten weten.
Gelet op het voorgaande en in aanmerking nemend de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd acht het hof een gevangenisstraf voor lange duur passend en geboden.
Het hof heeft bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf ook betrokken dat aan de verdachte de maatregel TBS met het bevel tot dwangverpleging zal worden opgelegd.
De verdachte heeft zijn medewerking verleend aan een intramuraal psychologisch en psychiatrisch onderzoek in het Pieter Baan Centrum. Op grond hiervan hebben de deskundigen [psycholoog] en [psychiater] met betrekking tot de persoon van de verdachte de hiervoor reeds aangeduide NIFP-rapportage Pro Justitia uitgebracht.
De NIFP-rapportage houdt in, voor zover van belang:
5. Psychologisch onderzoek
5.5.
Beschouwing
d. Diagnostische beschouwing
(…) betrokkene komt naar voren als een man die tot op heden op meerdere terreinen van het leven structureel disfunctioneert. Er is sprake van instabiliteit in relationeel opzicht naar zowel partners als naar familie, betrokkene heeft maatschappelijk geen bestaan opgebouwd, er is een patroon van justitiecontacten en onverantwoordelijk gedrag sinds ongeveer zijn veertiende levensjaar en er is sprake van gebruik van middelen, waarbij er in de aanloop naar het ten laste gelegde sprake lijkt te zijn geweest van zeer frequent en heftig gebruik van cocaïne. Hiermee is er sprake van een duurzaam patroon, waarmee betrokkene voldoet aan het criterium voor het hebben van innerlijke ervaringen en gedragingen die structureel afwijken van wat in een bepaalde cultuur verwacht mag worden, waarmee de betrokkenen voldoet aan het criterium voor het hebben van een persoonlijkheidsstoornis en meer specifiek een antisociale persoonlijkheidsstoornis. (…)
Dit leidt nu tot de volgende DSM-IV-TR classificatie bij betrokkene:
As 1: misbruik van cocaïne
misbruik van cannabis.
As II antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische kenmerken
Hiermee kan ondergetekende de diagnostische overwegingen van de Pro Justitia rapporteurs uit 2014, die in dezelfde zaak onderzoek hebben gedaan, in grote lijnen bevestigen. Verder kan worden gesteld dat er bij betrokkene sprake is van psychopathie volgens het construct van Hare, waarbij betrokkene zowel op de antisociale component scoort als op de narcistische component.
6. Psychiatrisch onderzoek
(…)
6.7.
Beschouwing
c. Diagnostische beschouwing
Het gedrag van betrokkene laat zich kenmerken door een opvallend gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel. Gevolgen van eigen handelen worden nauwelijks als zodanig gezien.
Verdraaien van de waarheid, bagatelliseren en ontkennen zet betrokkene in om er uiteindelijk beter uit te komen. Dit betreft niet alleen zijn wijze van omgaan met eerdere veroordelingen. Dit gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel bestrijkt zijn gehele sociaal-maatschappelijke optreden, zowel in relationele als in familiale en persoonlijke sfeer. Naast een gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel en het daarnaar handelen, valt een [deskundigen 2] gestoorde gewetensfunctie op.
Betrokkene weet wel wat er van hem in maatschappelijk opzicht wordt verwacht, het ontbreekt hem aan een interne noodzaak om zich hierdoor te laten leiden. Er is met andere woorden nauwelijks integratie van kennis over ‘goed en kwaad’ en het ervaren hiervan en het handelen daarnaar, hetgeen juist de kern van het geweten inhoudt. Daarnaast wordt grove zelfoverschatting waargenomen bij betrokkene. Ondanks de omstandigheden en de leeftijd van betrokkene - die toch tot enig zelfinzicht hadden kunnen leiden - heeft betrokkene een onrealistisch zelfbeeld zowel ten aanzien van zijn mogelijkheden als ten aanzien van zijn intenties. Dit zelfbeeld is nagenoeg immuun voor de confrontatie met de realiteit.
Primitieve afweer, waaronder de reeds genoemde ontkenning, het bagatelliseren en omkering, wordt ingezet om dit positieve zelfbeeld te handhaven: “Nee, ik kan geen negatieve eigenschappen over mezelf noemen.” Dit nadat een rijtje van overtrokken positieve eigenschappen zijn gepasseerd. De genoemde eigenschappen, die de kleuring van een duurzaam patroon vormen bij betrokkene, zijn dermate bepalend en verstorend in zijn functioneren, dat gesproken kan worden van een persoonlijkheidsstoornis - met name een gebrek aan empathie, verantwoordelijkheidsgevoel, grensoverschrijdend handelen zonder schuldgevoel - terwijl narcistische kenmerken als het ware een schil vormen. Overigens voldoet betrokkene aan de criteria van psychopathie volgens het concept van Hare. (Zie ook: psychologisch onderzoek.) (…)
Het hof volgt de conclusie – dat sprake is van, kort gezegd, een anti-sociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische kenmerken – van de deskundigen uit voornoemd rapport. Het hof neemt deze conclusie over en maakt de inhoud daarvan tot zijn oordeel.
Daarnaast heeft het hof acht geslagen op hetgeen door verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg op 23 januari 2015 is verklaard inhoudende
, zakelijk weergegeven:
U vraagt of ik letsel bij [slachtoffer 1] heb gezien. Alleen een blauw oog.
We hebben verschrikkelijk gevochten. (…)
Van coke word ik kalm, maar in een opwelling heb ik haar geslagen. Het was uit blinde woede.
Voorts heeft het hof zich rekenschap gegeven van hetgeen door de deskundigen [deskundigen 1] en [deskundigen 2] ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 23 januari 2015 is verklaard:
De deskundige [deskundigen 1] verklaart, zakelijk weergegeven (pagina 8 van het proces-verbaal):
Ik kon vaststellen dat er een stoornis is en ik kon vaststellen dat er een ernstig feit is gepleegd, maar pas vandaag is duidelijker geworden wat er daadwerkelijk is gebeurd en hoe zich dat eventueel verhoudt tot de vastgestelde stoornis. Op basis van het dossier kon ik de causaliteit niet vaststellen.
Nu heeft hij verklaard dat hij in blinde woede was. Gelet hierop zou ik nu zeggen dat er een
verband is tussen de stoornis en hetgeen is ten laste gelegd en zou ik het als verminderd
toerekeningsvatbaar willen formuleren.
En verder
(pagina 10 van het proces-verbaal)Uiteindelijk kun je zeggen dat wat mij betreft het agressieregulatieprobleem een onderdeel is van de persoonlijkheidsstoornis, die bewust ook op andere zaken is gebaseerd. Dus ook na het verstrijken van negen jaar, kan er gesproken worden van een agressieregulatieprobleem als dat probleem destijds niet is behandeld.
De deskundige [deskundigen 2] verklaart, zakelijk weergegeven (pagina 8 van het proces-verbaal):
Ik zou nu dan ook eerder zeggen dat doordat verdachte bekend
was met zijn agressieprobleem. in combinatie met zijn persoonlijkheidsproblemen en
middelengebruik, er een causaliteit is tussen de stoornis en hetgeen is ten laste gelegd. Ik
zou verdachte dan ook als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwen. Het is een forse
problematiek die [deskundigen 2] doorwerkt in het gedrag van verdachte.
En verder (
pagina 10):
De agressieregulatieproblematiek is gekoppeld aan de persoonlijkheidsproblematiek. de antisociale en narcistische problematiek. Ik zie dat verdachte in 2008 hulp nodig had voor zijn agressieregulatieproblematiek, maar toen heeft hij het niet afgemaakt. Die problematiek is dus niet therapeutisch bewerkt.
Voor wat betreft de kans op recidive overweegt het hof dat uit het de verdachte betreffend uittreksel Justitiële documentatie d.d. 11 maart 2016 blijkt dat verdachte meermalen is veroordeeld wegens geweldsdelicten. Laatstelijk heeft de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam op 14 november 2008 verdachte veroordeeld voor medeplegen van een diefstal met geweld. Dat er sprake is geweest van eerder gewelddadig handelen van de verdachte blijkt bovendien uit de zijn ter terechtzitting van 23 januari 2015 afgelegde verklaring inhoudende ‘dit was het zoveelste T-shirt dat door een gevecht onder het bloed was gekomen’ en ‘het zou kunnen dat het bloed in de schoonmaakdweil van de andere keren was.’ Gelet hierop gaat het hof ervan uit dat het door de verdachte toegepaste geweld jegens het slachtoffer geen incidenteel maar een structureel karakter heeft gehad. Ook de heftigheid waarmee het geweld is toegepast, weegt het hof mee in de beoordeling van het recidiverisico.
Het hof acht het, gelet op de aard en de ernst van het bewezen geachte feit en hetgeen is gebleken omtrent de persoon van de verdachte, niet verantwoord de verdachte, zonder dat het risico op hernieuwd gebruik van geweld is weggenomen of in belangrijke mate is gereduceerd – waartoe behandeling een bijdrage zou kunnen leveren –, in de maatschappij te laten terugkeren.
Het hof is van oordeel dat de verdachte behandeld dient te worden voor zijn persoonlijkheidsstoornis en zijn aggressieregulatieprobleem.
Het hof heeft hierbij in aanmerking genomen dat de verdachte op 25 maart 2016 ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat hij contact met een psycholoog of psychiater niet nodig vindt en hij geen psychische hulp nodig heeft. Het contact met een geestelijk begeleider is naar zijn mening toereikend. De verdachte heeft in het verleden tot tweemaal toe een ambulante behandeling in de vorm van agressie regulatie training afgebroken, zonder dat hij die behandeling op een later moment vervolgd heeft danwel op ander wijze hulp heeft gezocht of gekregen. Een ambulante behandeling acht het hof gelet op het hiervoor overwogene onvoldoende om het risico op geweldshandelingen in te dammen.
De raadsman heeft verzocht verdachte de maatregel van ter beschikking stelling niet op te leggen, gelet op de inhoud van de NIFP rapportage en nu uit de stukken niet blijkt dat er een verband bestaat tussen de stoornis en het ten laste gelegde feit.
Anders dan de raadsman heeft aangevoerd is op de voet van het bepaalde in artikel 37a, eerste lid, Sr slechts vereist dat de stoornis tijdens de bewezen verklaarde feit heeft bestaan. Het verband tussen de stoornis en hetgeen door het hof is bewezen geacht behoeft niet noodzakelijkerwijs verder te gaan dan de gelijktijdigheid van stoornis en feit.
Het hof stelt vast dat in het ter berechting voorliggende geval aan die eis is voldaan.
Het door de verdachte begane feit is een misdrijf, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Voorts is het hof van oordeel dat de veiligheid van anderen het opleggen van die maatregel met dat bevel eist. Gelet op de bewezenverklaring wordt de maatregel opgelegd ter zake van een misdrijf dat gevaar heeft veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon.
Het verweer van de raadsman, voor zover dat erop is gericht dat niet aan alle voorwaarden voor oplegging van een ter beschikking stelling met dwang verpleging is voldaan, wordt op grond van hetgeen hiervoor is overwogen verworpen.

Beslag

De hierna te noemen onder 23 tot en met 28 genummerde en in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen zullen worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
De overige voorwerpen (nummers 1 tot en met 22) dienen te worden teruggegeven aan de verdachte.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 541,50. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De vordering wordt in hoger beroep gehandhaafd.
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte de onder primair ten laste gelegde voorbedachten rade heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte de onder primair ten laste gelegde doodslag heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart de primair bewezen verklaarde doodslag strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
23 1.00 STK Snoer Kl:zwart X
-
4762467
24 1.00 STK Schaar X
-
4762464
25 2.00 STK Schoonmaakartikel X
-
4762463 metalen steel
26 1.00 STK Snoer X
-
4766525
27 1.00 STK Metaal X
-
4766526
28 1.00 STK Metaal X
-
4766527
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. STK Sleutel X
NEMEF
4784043
2 1.00 STK Sleutelbos X
-
met zes sleutlehangers; 7 sltls. 4784044
3 1.00 STK Sleutel X
OPEL
4784047
4 1.00 STK Sleutelbos X
-
keycord met 11 sleutels 4784049
5 4.00 STK Medicijn X
-
diclofenac;doxycycline;ibuprofen 4766425
6 1.00 STK Simkaart van zaktelefoon Kl:wit X
LYCA
4784039
7 1.00 STK Computer X
DELL
4784147
8 1.00 STK Ondergoed Kl:blauw X
-
4760881
9 1.00 STK Tas Kl:zwart X
TIMBERLAND schouder
4760929
10 1.00 STK Shirt Kl:blauw X
-
4760939
11 1.00 STK Trui X
-
4760941
12 1.00 STK Broek Kl:blauw X
-
4760942
13 1.00 STK Broek X
-
4760943
14 1.00 STK Jas X
TWINLIFE
4760944
15 1.00 STK Sok Kl:blauw X
-
4760882
16 1.00 STK Sok Kl:zwart X
-
4760911
17 1.00 STK Muts X
CHICAGO BULLS
4760913
18 1.00 STK Riem Kl:bruin X
-
4760914
19 1.00 STK Pet Kl:zwart X
CHICAGO BULLS
4760917
20 1.00 STK Ondergoed Kl:grijs X
-
4760919
21 1.00 STK Schoenen X
-
4760921
22 1.00 STK Schoenen X
-
4760928
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 541,50 (vijfhonderdeenenveertig euro en vijftig cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 26 juni 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], ter zake van het primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 541,50 (vijfhonderdeenenveertig euro en vijftig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 26 juni 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.F.J.M. de Werd, mr. F.A. Hartsuiker en mr. M.L. Leenaers, in tegenwoordigheid van mr. M. Boelens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 8 april 2016.