6.7.Beschouwing
c. Diagnostische beschouwing
Het gedrag van betrokkene laat zich kenmerken door een opvallend gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel. Gevolgen van eigen handelen worden nauwelijks als zodanig gezien.
Verdraaien van de waarheid, bagatelliseren en ontkennen zet betrokkene in om er uiteindelijk beter uit te komen. Dit betreft niet alleen zijn wijze van omgaan met eerdere veroordelingen. Dit gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel bestrijkt zijn gehele sociaal-maatschappelijke optreden, zowel in relationele als in familiale en persoonlijke sfeer. Naast een gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel en het daarnaar handelen, valt een [deskundigen 2] gestoorde gewetensfunctie op.
Betrokkene weet wel wat er van hem in maatschappelijk opzicht wordt verwacht, het ontbreekt hem aan een interne noodzaak om zich hierdoor te laten leiden. Er is met andere woorden nauwelijks integratie van kennis over ‘goed en kwaad’ en het ervaren hiervan en het handelen daarnaar, hetgeen juist de kern van het geweten inhoudt. Daarnaast wordt grove zelfoverschatting waargenomen bij betrokkene. Ondanks de omstandigheden en de leeftijd van betrokkene - die toch tot enig zelfinzicht hadden kunnen leiden - heeft betrokkene een onrealistisch zelfbeeld zowel ten aanzien van zijn mogelijkheden als ten aanzien van zijn intenties. Dit zelfbeeld is nagenoeg immuun voor de confrontatie met de realiteit.
Primitieve afweer, waaronder de reeds genoemde ontkenning, het bagatelliseren en omkering, wordt ingezet om dit positieve zelfbeeld te handhaven: “Nee, ik kan geen negatieve eigenschappen over mezelf noemen.” Dit nadat een rijtje van overtrokken positieve eigenschappen zijn gepasseerd. De genoemde eigenschappen, die de kleuring van een duurzaam patroon vormen bij betrokkene, zijn dermate bepalend en verstorend in zijn functioneren, dat gesproken kan worden van een persoonlijkheidsstoornis - met name een gebrek aan empathie, verantwoordelijkheidsgevoel, grensoverschrijdend handelen zonder schuldgevoel - terwijl narcistische kenmerken als het ware een schil vormen. Overigens voldoet betrokkene aan de criteria van psychopathie volgens het concept van Hare. (Zie ook: psychologisch onderzoek.) (…)
Het hof volgt de conclusie – dat sprake is van, kort gezegd, een anti-sociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische kenmerken – van de deskundigen uit voornoemd rapport. Het hof neemt deze conclusie over en maakt de inhoud daarvan tot zijn oordeel.
Daarnaast heeft het hof acht geslagen op hetgeen door verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg op 23 januari 2015 is verklaard inhoudende
, zakelijk weergegeven:
U vraagt of ik letsel bij [slachtoffer 1] heb gezien. Alleen een blauw oog.
We hebben verschrikkelijk gevochten. (…)
Van coke word ik kalm, maar in een opwelling heb ik haar geslagen. Het was uit blinde woede.
Voorts heeft het hof zich rekenschap gegeven van hetgeen door de deskundigen [deskundigen 1] en [deskundigen 2] ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 23 januari 2015 is verklaard:
De deskundige [deskundigen 1] verklaart, zakelijk weergegeven (pagina 8 van het proces-verbaal):
Ik kon vaststellen dat er een stoornis is en ik kon vaststellen dat er een ernstig feit is gepleegd, maar pas vandaag is duidelijker geworden wat er daadwerkelijk is gebeurd en hoe zich dat eventueel verhoudt tot de vastgestelde stoornis. Op basis van het dossier kon ik de causaliteit niet vaststellen.
Nu heeft hij verklaard dat hij in blinde woede was. Gelet hierop zou ik nu zeggen dat er een
verband is tussen de stoornis en hetgeen is ten laste gelegd en zou ik het als verminderd
toerekeningsvatbaar willen formuleren.
En verder
(pagina 10 van het proces-verbaal)Uiteindelijk kun je zeggen dat wat mij betreft het agressieregulatieprobleem een onderdeel is van de persoonlijkheidsstoornis, die bewust ook op andere zaken is gebaseerd. Dus ook na het verstrijken van negen jaar, kan er gesproken worden van een agressieregulatieprobleem als dat probleem destijds niet is behandeld.
De deskundige [deskundigen 2] verklaart, zakelijk weergegeven (pagina 8 van het proces-verbaal):
Ik zou nu dan ook eerder zeggen dat doordat verdachte bekend
was met zijn agressieprobleem. in combinatie met zijn persoonlijkheidsproblemen en
middelengebruik, er een causaliteit is tussen de stoornis en hetgeen is ten laste gelegd. Ik
zou verdachte dan ook als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwen. Het is een forse
problematiek die [deskundigen 2] doorwerkt in het gedrag van verdachte.
En verder (
pagina 10):
De agressieregulatieproblematiek is gekoppeld aan de persoonlijkheidsproblematiek. de antisociale en narcistische problematiek. Ik zie dat verdachte in 2008 hulp nodig had voor zijn agressieregulatieproblematiek, maar toen heeft hij het niet afgemaakt. Die problematiek is dus niet therapeutisch bewerkt.
Voor wat betreft de kans op recidive overweegt het hof dat uit het de verdachte betreffend uittreksel Justitiële documentatie d.d. 11 maart 2016 blijkt dat verdachte meermalen is veroordeeld wegens geweldsdelicten. Laatstelijk heeft de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam op 14 november 2008 verdachte veroordeeld voor medeplegen van een diefstal met geweld. Dat er sprake is geweest van eerder gewelddadig handelen van de verdachte blijkt bovendien uit de zijn ter terechtzitting van 23 januari 2015 afgelegde verklaring inhoudende ‘dit was het zoveelste T-shirt dat door een gevecht onder het bloed was gekomen’ en ‘het zou kunnen dat het bloed in de schoonmaakdweil van de andere keren was.’ Gelet hierop gaat het hof ervan uit dat het door de verdachte toegepaste geweld jegens het slachtoffer geen incidenteel maar een structureel karakter heeft gehad. Ook de heftigheid waarmee het geweld is toegepast, weegt het hof mee in de beoordeling van het recidiverisico.
Het hof acht het, gelet op de aard en de ernst van het bewezen geachte feit en hetgeen is gebleken omtrent de persoon van de verdachte, niet verantwoord de verdachte, zonder dat het risico op hernieuwd gebruik van geweld is weggenomen of in belangrijke mate is gereduceerd – waartoe behandeling een bijdrage zou kunnen leveren –, in de maatschappij te laten terugkeren.
Het hof is van oordeel dat de verdachte behandeld dient te worden voor zijn persoonlijkheidsstoornis en zijn aggressieregulatieprobleem.
Het hof heeft hierbij in aanmerking genomen dat de verdachte op 25 maart 2016 ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat hij contact met een psycholoog of psychiater niet nodig vindt en hij geen psychische hulp nodig heeft. Het contact met een geestelijk begeleider is naar zijn mening toereikend. De verdachte heeft in het verleden tot tweemaal toe een ambulante behandeling in de vorm van agressie regulatie training afgebroken, zonder dat hij die behandeling op een later moment vervolgd heeft danwel op ander wijze hulp heeft gezocht of gekregen. Een ambulante behandeling acht het hof gelet op het hiervoor overwogene onvoldoende om het risico op geweldshandelingen in te dammen.
De raadsman heeft verzocht verdachte de maatregel van ter beschikking stelling niet op te leggen, gelet op de inhoud van de NIFP rapportage en nu uit de stukken niet blijkt dat er een verband bestaat tussen de stoornis en het ten laste gelegde feit.
Anders dan de raadsman heeft aangevoerd is op de voet van het bepaalde in artikel 37a, eerste lid, Sr slechts vereist dat de stoornis tijdens de bewezen verklaarde feit heeft bestaan. Het verband tussen de stoornis en hetgeen door het hof is bewezen geacht behoeft niet noodzakelijkerwijs verder te gaan dan de gelijktijdigheid van stoornis en feit.
Het hof stelt vast dat in het ter berechting voorliggende geval aan die eis is voldaan.
Het door de verdachte begane feit is een misdrijf, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Voorts is het hof van oordeel dat de veiligheid van anderen het opleggen van die maatregel met dat bevel eist. Gelet op de bewezenverklaring wordt de maatregel opgelegd ter zake van een misdrijf dat gevaar heeft veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon.
Het verweer van de raadsman, voor zover dat erop is gericht dat niet aan alle voorwaarden voor oplegging van een ter beschikking stelling met dwang verpleging is voldaan, wordt op grond van hetgeen hiervoor is overwogen verworpen.