ECLI:NL:GHAMS:2016:1370
Gerechtshof Amsterdam
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Vluchtgevaar en voorlopige hechtenis in hoger beroep
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 maart 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de verdachte, geboren in Kroatië en thans verblijvende in het huis van bewaring Nieuwersluis. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 29 februari 2016, waarin het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis was afgewezen. Het hof heeft de relevante stukken en de akte van de griffier van de rechtbank bekeken, evenals de verklaringen van de verdachte en de advocaat-generaal.
Het hof overweegt dat er sprake kan zijn van vluchtgevaar, niet alleen als er gronden zijn om te vrezen dat de verdachte zich aan de berechting zal onttrekken, maar ook als er redenen zijn om te vrezen dat de verdachte zich aan een eventuele vrijheidsstraf zal onttrekken. Gezien de mogelijkheid dat de opgelegde vrijheidsstraf minder dan vier maanden kan zijn, zoals bepaald in artikel 2 van de Overleveringswet, acht het hof het noodzakelijk om vluchtgevaar aan te nemen.
De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat de verdachte bij haar schoonmoeder in Nederland kan verblijven, maar heeft geen bewijsstukken overgelegd om dit te onderbouwen. Het hof oordeelt dat de mededeling van de verdachte alleen niet voldoende is om het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis te honoreren. Daarom wijst het hof zowel het beroep tegen de beschikking als het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis af. Deze beslissing is genomen in raadkamer, waarbij de voorzitter en twee raadsheren aanwezig waren, en is op 16 maart 2016 gegeven.