In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam, waarbij de verdachte, geboren in 1997, is beschuldigd van mishandeling. De tenlastelegging betreft een incident op 2 juni 2014 te Amsterdam, waarbij de verdachte met een honkbalknuppel een persoon, aangeduid als [slachtoffer], heeft geslagen. De verdachte heeft zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij het slachtoffer zou raken, wat resulteerde in lichamelijk letsel en pijn. Tijdens de zitting in hoger beroep op 28 januari 2016 heeft de raadsvrouw van de verdachte vrijspraak bepleit, maar het hof oordeelde dat het opzet van de verdachte, in voorwaardelijke zin, gericht was op het toebrengen van letsel.
Het hof heeft het vonnis van de kinderrechter vernietigd en het bewezen verklaarde als mishandeling gekwalificeerd. De verdachte is veroordeeld tot een werkstraf van 20 uren, subsidiair 10 dagen jeugddetentie. Het hof heeft rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoon van de verdachte, die niet eerder met justitie in aanraking is geweest. De beslissing is genomen op basis van de artikelen 77a, 77g, 77m, 77n en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.