ECLI:NL:GHAMS:2016:1483

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 maart 2016
Publicatiedatum
18 april 2016
Zaaknummer
23-002670-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake mishandeling en belediging van politieambtenaren

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1972, was aangeklaagd voor het opzettelijk beledigen en mishandelen van politieambtenaren tijdens een incident op 12 april 2014 in Amsterdam. De tenlastelegging omvatte beledigende uitlatingen richting de verbalisanten en het fysiek aanvallen van een brigadier. De raadsvrouw van de verdachte voerde aan dat de ambtenaren niet handelden in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, maar het hof verwierp dit verweer. Het hof oordeelde dat de verbalisanten rechtmatig hebben gehandeld en dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 50 uren, maar het hof verlaagde deze straf naar 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis. De vordering van de benadeelde partij werd afgewezen omdat er onvoldoende bewijs was voor immateriële schade. Het hof baseerde zijn beslissing op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en het gebrek aan respect dat de verdachte toonde tegenover de politie.

Uitspraak

parketnummer: 23-002670-15
datum uitspraak: 3 maart 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 26 juni 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-659200-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1972,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
18 februari 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
zij op of omstreeks 12 april 2014 te Amsterdam opzettelijk beledigend (een) ambtena(a)r(en), te weten [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] en/of [verbalisant 3] (respectievelijk brigadier en/of hoofdagent en/of aspirant van politie Eeenheid Amsterdam), gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar/hun bediening, die [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] en/of [verbalisant 3] in diens/dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "nsb's" en/of "kankerlijers" en/of "sperma slikkers", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
2:
zij op of omstreeks 12 april 2014 te Amsterdam, opzettelijk mishandelend een ambtenaar, te weten [verbalisant 1] (brigadier van Politie Eeenheid Amsterdam), gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, (met kracht) een of meermalen tegen het (linker) (scheen)been heeft geschopt en/of getrapt, waardoor voornoemde ambtenaar letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Gevoerd verweer

De raadsvrouw van de verdachte heeft primair aangevoerd dat de ambtenaren zoals bedoeld in het onder 1 en 2 ten laste gelegde niet hebben gehandeld in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, zodat de verdachte van het onder 1 en 2 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
Allereerst stelt het hof vast dat de omstandigheid dat het strafbare feit is gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediending slechts een strafverzwarende omstandigheid is, en niet afdoet aan de bewezenverklaring van de belediging of de mishandeling.
Het hof verwerpt derhalve het verweer.
Uit het proces-verbaal van bevindingen (dossierpagina 4 e.v.) blijkt dat de verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3] zich naar de opgegeven locatie, café [bedrijfsnaam] te Amsterdam, hebben begeven, alwaar een vrouw het café niet wilde verlaten. Tijdens het aanrijden kregen zij via de mobilofoon te horen dat de portiers aan het vechten waren met de vrouw. Ter plaatse zagen zij een vrouw op de grond liggen die door drie mannen in bedwang werd gehouden. Zij hoorden de mannen zeggen dat de vrouw erg agressief was en dat zij hen probeerde te bijten en aan het spugen was.
Op grond van deze omstandigheden is het hof van oordeel dat ten tijde van de aanhouding sprake was van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit, zodat de verbalisanten haar rechtmatig hebben aangehouden. De strafbare feiten zijn vervolgens gepleegd jegens deze verbalisanten. De strafverzwarende omstandigheid kan dan ook bewezen worden verklaard.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
zij op 12 april 2014 te Amsterdam, opzettelijk mishandelend een ambtenaar, te weten [verbalisant 1], brigadier van Politie Eenheid Amsterdam, gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, met kracht meermalen tegen het linker scheenbeen heeft geschopt, waardoor voornoemde ambtenaar letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
2:
zij op 12 april 2014 te Amsterdam opzettelijk beledigend ambtenaren, te weten [verbalisant 1] en [verbalisant 3], respectievelijk brigadier en aspirant van politie Eenheid Amsterdam, gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, die [verbalisant 1] en [verbalisant 3] in hun tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "NSB’ers" en "kankerlijers" en "sperma slikkers".
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde subsidiair een overmachtsverweer gevoerd en daarbij ontslag van alle rechtsvervolging bepleit. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte zich moest verdedigen tegen de agent die haar boeien strakker heeft gedaan, hetgeen pijn bij haar veroorzaakte.
Het hof overweegt het volgende.
Het hof acht niet aannemelijk geworden dat de verdachte heeft gehandeld onder een van buiten komende drang (hetzij van fysieke aard, hetzij van psychische aard) waartegen weerstand redelijkerwijs niet kon en ook niet behoefde te worden gevergd. Het hof acht de stelling dat van een dergelijke fysieke drang sprake was onvoldoende feitelijk onderbouwd. Daarnaast is het hof van oordeel dat zij de situatie zelf over zich heeft afgeroepen door zich tijdens de aanhouding te verzetten. Het beroep op overmacht wordt derhalve verworpen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling, gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis. Daarnaast heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen tot een bedrag van € 150,00 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en dat het overige deel niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich tijdens haar aanhouding schuldig gemaakt mishandeling en belediging van politieambtenaren. Door zich op die wijze te gedragen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de betrokken politieambtenaren. Het uitschelden van politieambtenaren in de rechtmatige uitoefening van hun bediening is voor hen niet alleen kwetsend, ook maakt het in het algemeen inbreuk op het gezag van de politie. Dergelijk gedrag jegens ambtenaren tijdens het uitvoeren van hun werkzaamheden getuigt van een kwalijk gebrek aan respect voor deze gezagsdragers. Het hof rekent dat de verdachte in het bijzonder aan.
Het hof heeft voorts acht geslagen op een de verdachte betreffend Uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 8 februari 2016, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [verbalisant 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 250,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep
niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit de vordering van de benadeelde partij af te wijzen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat psychische ziektekosten alleen voor vergoeding in aanmerking kunnen komen als er sprake is van een erkend ziektebeeld.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
De benadeelde partij is tegen haar been geschopt. Zij heeft daardoor pijn bekomen en letsel ondervonden. Als gevolg daarvan heeft zij zich 1 dag arbeidsongeschikt gemeld. En heeft zij niet alleen voor wat betreft het werk maar ook privé last van gehad.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade is het hof van oordeel dat in het Burgerlijk Wetboek
- artikel 6:106 BW - geen basis kan worden gevonden voor toewijzing van de door deze benadeelde partij gestelde immateriële schade. Het hof is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte immateriële schade heeft geleden. De verdachte is dan ook niet tot vergoeding van de schade is gehouden, zodat deze schade dient te worden afgewezen bij gebreke van voldoende nadere concretisering en onderbouwing daarvan.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 266, 267, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafbestaande uit een werkstraf voor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [verbalisant 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [verbalisant 1] tot schadevergoeding af.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.A.M. de Wit, mr. P.F.E. Geerlings en mr. M.W. Groenendijk, in tegenwoordigheid van
mr. J.R. Ineke, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
3 maart 2016.
mr. M.W. Groenendijk is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[....]