ECLI:NL:GHAMS:2016:1523
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- H.A. van den Berg
- R.G. Kemmers
- J.A. van Keulen
- Rechtspraak.nl
Toewijzing verzoek tot gezamenlijk gezag over minderjarige na relatiebreuk
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vrouw tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin de man werd belast met gezamenlijk gezag over hun minderjarige dochter. De vrouw heeft op 20 oktober 2015 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 22 juli 2015. De man heeft op 1 december 2015 een verweerschrift ingediend. De zaak is op 9 maart 2016 ter terechtzitting behandeld, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en de gezinsmanager van de GI.
De feiten van de zaak zijn als volgt: partijen hebben een relatie gehad en uit deze relatie is in 2006 een dochter geboren. Na de beëindiging van de relatie verblijft de dochter doordeweeks bij de grootouders van moederszijde en in het weekend bij de vrouw. De man heeft de dochter erkend. Er zijn verschillende beschikkingen geweest met betrekking tot de ondertoezichtstelling en omgangsregelingen. De vrouw verzet zich tegen het verzoek van de man om gezamenlijk gezag, omdat zij vreest voor de veiligheid van de dochter en meent dat de communicatie tussen hen niet constructief is.
Het hof overweegt dat, hoewel de communicatie tussen partijen moeizaam verloopt, niet is aangetoond dat er een onaanvaardbaar risico is dat de dochter klem of verloren zou raken tussen de ouders. Het hof benadrukt het belang van de rol van de man als biologische vader en dat gezamenlijk gezag noodzakelijk is voor de ontwikkeling van de dochter. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de rechtbank, waarbij de man gezamenlijk gezag is verleend.