ECLI:NL:GHAMS:2016:157

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 januari 2016
Publicatiedatum
27 januari 2016
Zaaknummer
23-004870-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opzetheling van kledingstukken

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in Roemenië en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was aangeklaagd voor opzetheling van een Puma trainingspak, een Sting tas en een Gallice Men jas, die op 13 september 2014 in Haarlem waren gestolen. Tijdens de zitting in hoger beroep op 12 januari 2016 heeft de verdachte verklaard dat hij de goederen van een vriendin had gekregen. Het hof oordeelde echter dat de verdachte wist dat de goederen van diefstal afkomstig waren, gezien de omstandigheden waaronder hij de goederen in zijn bezit had.

Uitspraak

parketnummer: 23-004870-14
datum uitspraak: 26 januari 2016
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 26 november 2014 in de strafzaak onder parketnummer 15-198989-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1985,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
postadres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 12 januari 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 13 september 2014 te Haarlem met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een Puma trainingspak, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan (de) [bedrijfsnaam], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of een Sting tas en/of een Gallice Men jas, in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan (de) Sting, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
subsidiair:
hij op of omstreeks 13 september 2014 te Haarlem, althans in Nederland, een Puma trainingspak en/of een Sting tas en/of een Gallice Men jas heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voornoemd(e) goed(eren) wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewijsmotivering en strafmotivering komt dan de politierechter.

Vrijspraak van het primair tenlastegelegde

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de tenlastegelegde goederen zelf heeft weggenomen, zodat de verdachte van het primair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken.

Bewijsoverweging

De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij de goederen heeft gekregen van een vriendin. Deze stelling is ter terechtzitting in hoger beroep door de raadsvrouw herhaald.
Naar het oordeel van het hof staat vast dat de verdachte wist dat de goederen van diefstal afkomstig waren. De verbalisanten hebben waargenomen dat medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en de verdachte gezamenlijk door de binnenstad van Haarlem liepen en bij verschillende winkels naar binnen zijn gegaan ofwel daarvoor hebben postgevat. Vervolgens hebben zij gezien dat [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en de verdachte op een aanlegsteiger kledingstukken aan elkaar lieten zien. Op het moment dat een opvallende politie-eenheid over de Nieuwe Gracht reed zagen zij dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] wegliepen. Nadat de verdachte had gekeken naar hoe [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] werden staandegehouden, heeft hij een tas met daarin een trainingspak en een jas onder een auto gegooid. Deze goederen waren voorzien van prijskaartjes en bleken diezelfde dag te zijn gestolen in Haarlem. De verdachte heeft verklaard dat hij de betaalbon kwijt is geraakt. In het licht van deze feiten en omstandigheden acht het hof de verklaring van de verdachte, die overigens geenszins is onderbouwd, volstrekt ongeloofwaardig en kan het niet anders zijn dan dat hij heeft geweten dat de goederen, toen hij deze in zijn bezit kreeg, van diefstal afkomstig waren.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 13 september 2014 te Haarlem, een Puma trainingspak en een Sting tas en een Gallice Men jas voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van voornoemde goederen wist dat het door misdrijf verkregen goederen betroffen.
Hetgeen subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
opzetheling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg subsidiair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 week.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, gelet op de persoon van de verdachte en heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 5 januari 2016.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzetheling van een trainingspak, een jas en een tas. Door zichzelf met deze goederen te bevoordelen en enkel oog te hebben voor zijn eigen financiële gewin heeft hij bij de bedrijven waaruit de goederen afkomstig waren, financieel nadeel en overlast veroorzaakt.
Een gevangenisstraf voor de duur van één week, zoals door de advocaat-generaal gevorderd, doet naar het oordeel van het hof onvoldoende recht aan de ernst van het feit. Gelet hierop, is voor matiging van de door de rechtbank opgelegde straf, zoals door de raadsvrouw verzocht, geenszins plaats.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.A.F. Gerding, mr. C.N. Dalebout en mr. E.H.M. Druijf, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Metgod, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 26 januari 2016.
Mr. E.H.M. Druijf is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
.