In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 september 2015. De verdachte, geboren in Algerije en thans zonder bekende woon- of verblijfplaats, was eerder veroordeeld voor het verkopen van drie bolletjes cocaïne. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, met aftrek van voorarrest. In hoger beroep is de zaak gesplitst, waarbij de behandeling van een deel van de tenlastelegging is aangehouden. Het hof heeft zich in deze uitspraak uitsluitend gericht op het onder 1 ten laste gelegde feit en de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 15 mei 2015 te Amsterdam opzettelijk drie bolletjes cocaïne heeft verkocht aan een medeverdachte. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand, met inachtneming van de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en de persoon van de verdachte. Tevens is de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken gelast, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. De beslissing is genomen op basis van de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.