3.5De grieven lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.
3.5.1Teico baseert het verzoek tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst voor wat betreft de e-grond op het door [geïntimeerde] op een verwijtbare wijze niet meewerken aan redelijke voorschriften verband houdende met de re-integratie van [geïntimeerde] in of buiten het bedrijf van Teico. Teico noemt hiertoe drie voorbeelden: (i) het door [geïntimeerde] niet binnen een redelijke termijn verzoeken van een deskundigenoordeel; (ii) het door [geïntimeerde] pas na geruime tijd afgeven van een medische machtiging en (iii) het door [geïntimeerde] niet meewerken aan re-integratie in het tweede spoor.
(i) Aanvraag deskundigenoordeel
3.5.2[geïntimeerde] is door de bedrijfsarts in staat bevonden om vanaf 27 maart 2015 gedurende drie maal één uur per week aangepaste werkzaamheden te verrichten. Zij heeft dat niet gedaan. Teico heeft [geïntimeerde] bij brief van 30 maart 2015 opgeroepen voor een gesprek bij Teico op 2 april 2015. [geïntimeerde] is op dat gesprek, zonder berichtgeving, niet verschenen. Teico heeft bij brief van 1 april 2015 een loonopschorting aangekondigd ingaande 8 april 2015 en heeft [geïntimeerde] daarbij gewezen op de mogelijkheid van het aanvragen van een deskundigenoordeel. [geïntimeerde] is vervolgens op 9 april 2015 naar de bedrijfsarts gegaan, die heeft herhaald haar in staat te achten om gedurende drie maal één uur per week aangepaste werkzaamheden te verrichten. [geïntimeerde] heeft daar geen uitvoering aan gegeven. Teico heeft [geïntimeerde] vervolgens opgeroepen voor een gesprek op 16 april 2015. [geïntimeerde] is op dat gesprek verschenen. Blijkens het door Teico van dat gesprek opgestelde, en door [geïntimeerde] niet betwiste, verslag is afgesproken dat [geïntimeerde] een deskundigenoordeel zou aanvragen. Teico heeft [geïntimeerde] op 24 april 2015 geschreven dat het deskundigenoordeel nog niet was aangevraagd, en [geïntimeerde] werd gesommeerd dat uiterlijk 8 mei 2015 te doen, waarbij per die datum een loonstop werd aangekondigd. Teico heeft [geïntimeerde] op 8 mei 2015 geschreven, dat nog steeds geen deskundigenoordeel was aangevraagd. [C] heeft op 8 mei 2015 om 19.37 uur namens [geïntimeerde] per e-mail aan Teico bevestigd dat een deskundigenoordeel was aangevraagd. [C] heeft Teico op 8 juni 2015 om informatie verzocht, welke volgens het UWV nodig was voor de aanvraag van het deskundigenoordeel, en welke informatie Teico aan [C] vóór 10 juni 205 diende te verstrekken. Teico heeft de desbetreffende informatie op 9 juni 2015 aan het UWV en aan [C] verstrekt. De arbeidsdeskundige [D] van het UWV heeft op 14 juli 2015 aan Teico geschreven dat de deskundigenaanvraag was afgesloten omdat [geïntimeerde] niet meer reageerde op diverse oproepen van de kant van het UWV. [geïntimeerde] is op 21 juli 2015 op het spreekuur van de verzekeringsarts van het UWV geweest, en het UWV heeft op 28 juli 2015 een (eerste) deskundigenoordeel afgegeven inhoudend dat [geïntimeerde] op 27 maart 2015 arbeidsongeschikt was.
3.5.3Het hof is van oordeel dat [geïntimeerde] aldus niet binnen een redelijke termijn een (eerste) deskundigenoordeel heeft verzocht. Teico had haar al bij brief van 1 april 2015 gewezen op de mogelijkheid tot het aanvragen daarvan. Het had op de weg gelegen van [geïntimeerde] dat toen voortvarend te doen, aangezien zij geen gevolg gaf aan het oordeel van de bedrijfsarts gedurende drie maal één uur per week het werk te hervatten en zij daarvoor goede redenen meende te hebben. Ook toen tussen Teico en [geïntimeerde] op 16 april 2015 was afgesproken dat [geïntimeerde] een deskundigenoordeel zou aanvragen, heeft [geïntimeerde] dat niet met gepaste voortvarendheid gedaan. Zij heeft daarmee gewacht tot 8 mei 2015, en heeft, via [C] , die avond een kennelijk onvolledige aanvraag ingediend. De informatie die door [C] namens [geïntimeerde] op 8 juni 2015 aan Teico werd verzocht, was, blijkens het door Teico op 9 juni 2015 gegeven antwoord, informatie die al stond in de diverse door Teico vóór 8 juni 2015 aan [geïntimeerde] verstuurde brieven. Het is daarmee [geïntimeerde] aan te rekenen dat het UWV de deskundigenaanvraag kennelijk pas op 9 juni 2015 in behandeling heeft genomen daar waar het betreft de redelijkheid van de opdracht om passende arbeid te gaan verrichten per 27 maart 2015. [geïntimeerde] heeft niet weersproken dat zij aan minimaal één oproep van het UWV in het kader van de aanvraag om een deskundigenoordeel geen gehoor heeft gegeven. Dat [geïntimeerde] vervolgens pas ruim zes weken later, te weten op 21 juli 2015, door een verzekeringsarts van het UWV werd gezien is een vertraging die haar daarmee ook minst genomen deels valt aan te rekenen. Dat het UWV vervolgens oordeelde dat [geïntimeerde] op 27 maart 2015 niet arbeidsgeschikt was neemt niet weg dat [geïntimeerde] aldus handelend aan redelijke voorschriften in de zin van artikel 7:629 lid 3 onder d BW van Teico, namelijk om – naar zij had moeten begrijpen: met voldoende voortvarendheid – een deskundigenoordeel aan te vragen, en ondanks een toezegging daartoe geen uitvoering heeft gegeven.
(ii) Afgeven medische machtiging
3.5.4Nadat het UWV het eerste deskundigenoordeel, houdende dat [geïntimeerde] op 27 maart 2015 arbeidsongeschikt was, op 28 juli 2015 had afgegeven, heeft Teico [geïntimeerde] uitgenodigd voor een bezoek aan de bedrijfsarts op 13 augustus 2015. [geïntimeerde] is 13 augustus 2015 op het spreekuur van de bedrijfsarts verschenen, maar heeft aan de bedrijfsarts geen machtiging willen afgeven op grond waarvan het [geïntimeerde] ’ behandelend arts(en) was toegestaan medische informatie aan de bedrijfsarts te verstrekken (hierna: de medische machtiging). Blijkens het (tweede) deskundigenoordeel van het UWV d.d. 16 september 2015 zag [C] er het nut niet van in die medische machtiging te verstrekken. [C] heeft dit standpunt ter zitting in hoger beroep herhaald. [C] voerde hierbij aan dat Teico een ontbindingsverzoek had ingediend en re-integratie daarmee kennelijk niet meer aan de orde was. Pas op 29 september 2015, de dag van de mondelinge behandeling van het ontbindingsverzoek in eerste aanleg, heeft [geïntimeerde] de medische machtiging verstrekt. Het verzoek van de bedrijfsarts aan [geïntimeerde] om een medische machtiging te verstrekken was alleszins redelijk. De bedrijfsarts diende de re-integratiemogelijkheden van [geïntimeerde] vast te stellen zolang het dienstverband niet was geëindigd. Bovendien verzocht [geïntimeerde] het ontbindingsverzoek af te wijzen, waarmee zij te kennen gaf zelf te streven naar voortzetting van het dienstverband. Door gedurende de periode van 13 augustus 2015 tot 28 september 2015 de verzochte medische machtiging niet af te geven gaf [geïntimeerde] wederom geen uitvoering aan een redelijke verzoek in het kader van haar re-integratie.
(iii) Re-integratie in tweede spoor
3.5.5Teico heeft gesteld, en [geïntimeerde] heeft niet weersproken, dat [geïntimeerde] door Teico werd opgeroepen voor een gesprek op 18 januari 2016 met een re-integratiebedrijf in verband met werkhervatting in het tweede spoor, en dat [geïntimeerde] dit gesprek op 18 januari 2016 heeft afgezegd aangezien zij eerst over het door een arbeidsdeskundige opgesteld belastbaarheidspatroon wilde beschikken. [geïntimeerde] was op 18 januari 2016 ruim 21 maanden arbeidsongeschikt. Blijkens het door haar verzochte (eerste) deskundigenoordeel was zij niet arbeidsgeschikt voor haar eigen werk of passend werk binnen Teico. [geïntimeerde] heeft niet gesteld dat nadien een verbetering in haar gezondheidssituatie was opgetreden. Werkhervatting bij Teico, derhalve in het eerste spoor, lag daarom vanaf eind juli 2015 niet voor de hand. Teico was daarom – zekerheidshalve, teneinde een eventuele loonsanctie te voorkomen - gehouden te onderzoeken of [geïntimeerde] geschikt was voor werkhervatting in het tweede spoor. Het verzoek tot een intakegesprek hierover op 18 januari 2016 was daarom alleszins redelijk. Dat [geïntimeerde] dit gesprek, op het allerlaatste moment, afzegde omdat zij eerst wilde beschikken over het door een arbeidsdeskundige opgesteld belastbaarheidspatroon was in de gegeven omstandigheden niet redelijk. Ook al had zij willen beschikken over dit belastbaarheidspatroon voordat zij een standpunt zou willen innemen over eventuele aangeboden werkzaamheden elders: dit had haar niet hoeven te beletten met het re-integratiebedrijf een intakegesprek te voeren. Daar komt bij dat [geïntimeerde] ook al niet uit eigen beweging de opgestelde eerstejaarsevaluatie wilde ondertekenen en opsturen en dat Teico haar per aangetekende post moest sommeren dit te doen alvorens zij daar uitvoering aan gaf.
3.5.6Concluderend is het hof van oordeel dat bij [geïntimeerde] sprake is van een patroon van weigerachtigheid of, in ieder geval, te grote terughoudendheid in het uitvoering geven aan redelijke re-integratievoorschriften. [geïntimeerde] is daarmee tekortgeschoten in haar op grond van artikel 7:658a en 660a BW rustende verplichtingen. Daarmee vervalt op grond van artikel 7:670a lid 1 BW het op grond van artikel 7:670 leden 1 en 11 BW gedurende de eerste twee jaar van arbeidsongeschiktheid en de termijn van de vertraging bij de WIA-aanvraag geldende opzegverbod. Het ontbindingsverbod zoals bepaald in artikel 7:671b lid 2 BW is daarmee niet van toepassing. De gedragingen van [geïntimeerde] zijn zeker gezien het min of meer stelselmatig karakter ervan aan te merken als verwijtbaar handelen in de zin van artikel 7:669 lid 3 sub e BW op grond waarvan voortzetting van de arbeidsovereenkomst in redelijkheid van Teico niet kan worden gevergd. Teico heeft [geïntimeerde] herhaaldelijk schriftelijk gemaand tot nakoming van deze verplichtingen en Teico beschikt over het (tweede) deskundigenoordeel, zodat de situatie dat niet is voldaan aan het vereiste van artikel 7:671b lid 5 BW zich niet voordoet. De beschikking van de kantonrechter wordt daarom vernietigd.