ECLI:NL:GHAMS:2016:228

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 januari 2016
Publicatiedatum
28 januari 2016
Zaaknummer
200.163.298/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onverschuldigde betaling door bank na identiteitsfraude; terugvordering onaanvaardbaar

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een kredietovereenkomst die zonder medeweten van [appellant] is aangegaan door zijn toenmalige vriendin, mevrouw [A]. De kredietovereenkomst werd afgesloten met Santander Consumer Finance Benelux B.V. en leidde tot een betaling van € 23.367,- op de rekening van [appellant]. Deze betaling vond plaats zonder dat [appellant] op de hoogte was van de overeenkomst, aangezien zijn persoonsgegevens en handtekening door [A] waren vervalst.

De kantonrechter oordeelde dat er geen rechtsgeldige kredietovereenkomst tot stand was gekomen tussen [appellant] en Santander, maar dat [appellant] op grond van onverschuldigde betaling gehouden was om het bedrag terug te betalen aan JJ&G, die de vordering van Santander had overgenomen. [appellant] ging in hoger beroep tegen deze beslissing, waarbij hij betoogde dat de cessie van de vordering niet rechtsgeldig was en dat hij niet gehouden kon worden tot terugbetaling.

Het hof oordeelde dat Santander haar zorgplicht had geschonden door de kredietovereenkomst te verstrekken zonder contact op te nemen met [appellant]. Het hof concludeerde dat het onaanvaardbaar was dat [appellant] het bedrag moest terugbetalen, aangezien de betaling aan hem onverschuldigd was gedaan. Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter en wees de vordering van JJ&G af, waarbij JJ&G werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.163.298/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : 2082731 / CV EXPL 13-1631
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 26 januari 2016
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
appellant,
advocaat: mr. D.C. van Genderen te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap
NEXT FINANCE B.V.,
mede handelend onder de naam JJ & G Finance B.V.,
gevestigd te Lunteren, gemeente Ede,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.J.G. Pieper te Enschede.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en JJ&G genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 15 oktober 2014 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland (hierna: de kantonrechter) van 16 juli 2014, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen tussen JJ&G als eiseres en [appellant] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord;
- akte houdende bewijsaanbod, tevens overlegging productie zijdens [appellant] .
Partijen hebben de zaak ter zitting van 23 oktober 2015 doen bepleiten, [appellant] door mr. D.C. van Genderen voornoemd en JJ&G door mr. J.J.G. Pieper voornoemd, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. [appellant] heeft nog een productie in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog de vorderingen van JJ&G zal afwijzen, met veroordeling van JJ&G in de kosten van het geding in beide instanties.
JJ&G heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2 tot en met 6 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1
Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
( i) In januari 2010 is toenmalige vriendin van [appellant] , mevrouw [A] (hierna: [A] ), op naam van [appellant] maar zonder zijn medeweten, met Santander Consumer Finance Benelux B.V. (hierna: Santander) een Overeenkomst Doorlopend Geldkrediet (hierna ook: de kredietovereenkomst) aangegaan. De kredietlimiet bedroeg € 24.600,-.
( ii) Voor het aangaan van de kredietovereenkomst heeft [A] de persoonsgegevens en de handtekening van [appellant] gebruikt.
( iii) De kredietovereenkomst is tot stand gekomen door tussenkomst van FPB Financieel Adviseurs B.V. (hierna: FPB).
( iv) Een medewerker van FPB heeft voorafgaand aan het aangaan van de kredietovereenkomst een bezoek aan de woning van [appellant] gebracht. Bij dat bezoek was alleen [A] aanwezig. Blijkens de kredietovereenkomst staan bij de contactgegevens van [appellant] het mobiele telefoonnummer en het e-mailadres van [A] vermeld. FPB heeft voorafgaand aan de kredietverstrekking geen contact met [appellant] gehad.
( v) Op 8 februari 2010 heeft Santander in het kader van de kredietverstrekking op een rekening ten name van [appellant] een bedrag gestort van € 23.367,-. Op 9 februari 2010 is van deze rekening een bedrag van € 22.500,- overgemaakt naar een rekening ten name van [A] .
( vi) In 2011 heeft Santander [appellant] aangemaand om een achterstand in de afbetaling van het krediet te voldoen. In reactie daarop heeft de advocaat van [appellant] in een brief van 12 januari 2012 laten weten dat [appellant] het slachtoffer is geworden van fraude door zijn voormalige vriendin [A] , dat de kredietovereenkomst is aangegaan door [A] , en dat de handtekening op de overeenkomst niet van [appellant] is, maar is vervalst door [A] .
( vii) Bij brief van 10 oktober 2012 heeft JJ&G aan [appellant] medegedeeld dat JJ&G de vordering van Santander op [appellant] ter hoogte van € 26.324,08, die voortvloeit uit de kredietovereenkomst, heeft verkregen.
( viii) In een schriftelijke verklaring van 30 september 2012 stelt [A] dat zij zonder medeweten van [appellant] een krediet heeft afgesloten bij Santander en dat zij daarvoor de persoonsgegevens en handtekening van [appellant] heeft gebruikt.
3.2
JJ&G vordert in dit geding, kort samengevat, en voor zover in hoger beroep nog van belang, de betaling van de hoofdsom, zijnde € 24.600,00, alsmede de verschuldigde kosten en contractuele rente.
3.3
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis geoordeeld dat tussen Santander en [appellant] geen kredietovereenkomst tot stand is gekomen op grond waarvan [appellant] zou zijn gehouden om het gevorderde (waaronder de contractuele rente) terug te betalen. De kantonrechter heeft evenwel geoordeeld dat [appellant] op grond van onverschuldigde betaling gehouden is om het aan hem betaalde bedrag van € 23.367,- te betalen, en dat deze vordering rechtsgeldig is gecedeerd aan JJ&G. Omdat [appellant] reeds € 3.690,- aan Santander heeft terugbetaald, heeft de kantonrechter, kort gezegd, [appellant] veroordeeld tot terugbetaling van € 19.677,- aan JJ&G. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met zijn grieven op.
3.4
Grief 1betoogt dat de kantonrechter ten onrechte heeft aangenomen dat een rechtsgeldige cessie heeft plaatsgevonden van de vordering van Santander op [appellant] aan JJ&G.
3.5
De grief faalt. Uit de door JJ&G bij brief van 6 juni 2014 overgelegde akte van cessie en de daarbij behorende specificatie blijkt dat Santander een vordering van € 26.066,36 met nummer [nummer] heeft gecedeerd aan JJ&G. Dit bedrag is de hoofdsom van de vordering van JJ&G in deze zaak en genoemd nummer komt overeen met het contractnummer van de kredietovereenkomst. Daaruit volgt voldoende dat JJ&G de vordering van Santander heeft overgenomen. Anders dan [appellant] betoogt blijkt uit de akte van cessie niet dat de grondslag van de vordering daarbij van belang is geweest, zodat niet van belang is of JJ&G deze vordering baseert op nakoming van de kredietovereenkomst of onverschuldigde betaling.
3.6
Grief 2strekt ten betoge dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat Santander onverschuldigd aan [appellant] heeft betaald en dat [appellant] het bedrag dient terug te betalen.
Grief 4komt op tegen het oordeel van de rechtbank dat Santander haar zorgplicht niet heeft geschonden en voldoende heeft gedaan om de identiteit van [appellant] vast te stellen. Met
grief 5bestrijdt [appellant] het oordeel van de kantonrechter dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is dat [appellant] wordt veroordeeld tot terugbetaling van het aan hem betaalde bedrag. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
3.7.
Tussen partijen is niet in geschil dat Santander op 8 februari 2010 op een rekening ten name van [appellant] een bedrag van € 23.367,- heeft betaald. In zoverre is sprake geweest van een betaling van Santander aan [appellant] zonder rechtsgrond als bedoeld in art. 6:203 BW.
Het hof is evenwel van oordeel dat [appellant] niet gehouden is om op grond van onverschuldigde betaling het bedrag aan JJ&G terug te betalen. In het onderhavige geval is sprake van de verstrekking van een consumentenkrediet. Bij het aangaan van de kredietovereenkomst heeft Santander haar zorgverplichting jegens [appellant] geschonden. Het krediet is verstrekt zonder dat Santander of de door haar ingeschakelde tussenpersoon FPB contact heeft opgenomen met [appellant] . Het telefonisch contact, het contact per e-mail en het contact in persoon heeft alleen plaatsgevonden tussen Santander althans de door haar ingeschakelde tussenpersoon FPB enerzijds en [A] anderzijds, terwijl [A] geen partij was bij deze overeenkomst. De handtekening onder de kredietovereenkomst wijkt voorts in belangrijke mate af van de handtekening in het paspoort van [appellant] . Uit het voorgaande volgt dat Santander althans de door haar ingeschakelde tussenpersoon FPB onvoldoende heeft gedaan ter vaststelling van de identiteit van de kredietnemer en van de verificatie daarvan, terwijl zij hiertoe op grond van de artikel 14 lid 2 Besluit prudentiële regels Wft (oud) en artikel 3 leden 2 en 3 sub b Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (oud) gehouden was. Aldus heeft Santander in de gegeven omstandigheden onzorgvuldig gehandeld jegens [appellant] . Binnen een dag nadat het bedrag van € 23.367,- op de rekening van [appellant] is betaald, is een bedrag van € 22.500,- overgeboekt naar de rekening van [A] . Gelet op de korte tijd tussen de betaling van het bedrag door Santander aan [appellant] en de overboeking van (het merendeel van) dat bedrag naar de rekening van [A] , kan [appellant] redelijkerwijs niet worden verweten dat hij de boeking van dit bedrag op zijn rekening niet heeft ontdekt voordat het werd overgeboekt naar de rekening van [A] . Dat er sprake is geweest van internetbankieren, maakt dit niet anders. Bij het verstrekken van krediet heeft de wettelijke verplichting tot het vaststellen van de identiteit van de cliënt en de verificatie daarvan (mede) ten doel om een zogenaamde identiteitsfraude, waarvan hier sprake is, te voorkomen. Op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat de door Santander aan JJ&G gecedeerde vordering tot terugbetaling van het aan [appellant] onverschuldigd betaalde bedrag wordt toegewezen, voor zover dat betaalde bedrag naar de rekening van [A] is overgemaakt.
Het bedrag dat op de rekening van [appellant] is achtergebleven, te weten € 867,-, heeft [appellant] reeds terugbetaald aan Santander. Het staat tussen partijen namelijk vast dat hij € 3.690,- heeft terugbetaald.
Uit het voorgaande volgt dat grieven 2, 4 en 5 slagen.
3.8
Grief 3betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat sprake is van ongerechtvaardigde verrijking. Ook deze grief slaagt. Op grond van hetgeen onder 3.7 is overwogen, is het hof van oordeel dat het niet redelijk is dat [appellant] de schade van Santander dient te vergoeden.
3.9
Het hof komt op grond van de devolutieve werking van het hoger beroep thans toe aan de door JJ&G aangevoerde grondslag dat sprake is van een kredietovereenkomst tussen Santander en [appellant] . Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat tussen Santander en [appellant] geen kredietovereenkomst tot stand is gekomen. Uit de onder 3.1 onder i tot en met iv en viii opgesomde feiten blijkt dat [appellant] niet betrokken is geweest bij de totstandkoming van de kredietovereenkomst. Feiten of omstandigheden die desondanks tot gebondenheid van [appellant] aan de kredietovereenkomst zouden kunnen leiden, zijn niet gesteld of gebleken. Voor zover de vordering op nakoming van de kredietovereenkomst berust, dient deze te worden afgewezen.
3.1
Uit het voorgaande volgt dat
grief 6, inhoudende dat [appellant] ten onrechte is veroordeeld tot terugbetaling van het betaalde krediet, slaagt.
Grief 7strekt ten betoge dat de rechtbank [appellant] ten onrechte in de proceskosten heeft veroordeeld. Ook deze grief slaagt. JJ&G zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
3.11.
De slotsom is dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en de vordering van JJ&G alsnog zal worden afgewezen. JJ&G zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in het geding in beide instanties.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
wijst de vordering af;
veroordeelt JJ&G in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van [appellant] begroot op € nihil aan verschotten en op € 600,- voor salaris en in hoger beroep tot op heden op € 810,85 aan verschotten en € 3.474,- voor salaris en op € 131,- voor nasalaris; te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploot, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordeling(en) en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.A.H. Melissen, J.W.M. Tromp en J.W.A. Biemans en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2016.