In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1986 en thans gedetineerd, was eerder veroordeeld voor soortgelijke overtredingen. De tenlastelegging betrof het zich ophouden op het Leidseplein in Amsterdam met de intentie om middelen als bedoeld in de Opiumwet te kopen of aan te bieden. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich op 14 november 2014 op de weg heeft opgehouden met deze intentie, en heeft het eerdere vonnis vernietigd omdat het hof tot een andere beslissing kwam dan de kantonrechter. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlasteleggingen die niet bewezen konden worden.
De strafbaarheid van de verdachte werd niet uitgesloten, en het hof oordeelde dat de overtreding van artikel 2.7 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Amsterdam 2008 bewezen was. De kantonrechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een geldboete van € 750,- of 15 dagen hechtenis. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een voorwaardelijke hechtenis van één week geëist, met een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft deze eis gehonoreerd, rekening houdend met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, evenals de eerdere veroordelingen van de verdachte.
Het hof heeft de op te leggen straf gegrond op de relevante artikelen van de Algemene Plaatselijke Verordening en het Wetboek van Strafrecht, en heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke hechtenis van één week, die niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit. Het arrest is uitgesproken in een openbare zitting, waarbij de rechters en de griffier aanwezig waren. De rechters Kengen en Van der Nat waren buiten staat om het arrest mede te ondertekenen.