In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 11 mei 2015 was gewezen. De verdachte, geboren in Roemenië en thans zonder bekende woon- of verblijfplaats, was beschuldigd van zakkenrollerij op Schiphol op 6 maart 2015. De tenlastelegging omvatte pogingen tot diefstal van goederen van een onbekend gebleven persoon en een slachtoffer. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en kwam tot een andere bewezenverklaring dan de eerste rechter. Het hof achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de poging tot diefstal, meermalen gepleegd. De verdachte werd eerder veroordeeld voor een soortgelijk feit, wat in zijn nadeel weegt. Het hof legde een gevangenisstraf van zes weken op, met aftrek van voorarrest. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard, omdat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij kan de vordering enkel bij de burgerlijke rechter indienen. De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen 45, 57, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.