Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.De feiten
de manis het volgende gebleken.
de vrouwis het volgende gebleken.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland betreffende de kinderalimentatie voor hun minderjarige kind, geboren in 2006. De man heeft op 17 december 2015 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van 30 september 2015, waarin de rechtbank heeft bepaald dat hij met ingang van 5 oktober 2014 een bijdrage van € 512,- per maand moet betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van het kind. De vrouw heeft op 19 februari 2016 een verweerschrift ingediend en de zaak is op 22 april 2016 ter terechtzitting behandeld.
De man en de vrouw hebben van 2002 tot 19 mei 2014 een relatie gehad en hebben samen een kind. De man heeft het kind erkend, maar de vrouw oefent alleen het gezag uit. De man heeft verzocht om de bijdrage te verlagen naar € 51,- per maand, terwijl de vrouw de beschikking van de rechtbank wenst te bekrachtigen. Het hof heeft de financiële situatie van beide partijen onderzocht, inclusief hun draagkracht en de behoefte van het kind.
Het hof heeft vastgesteld dat de man in 2014 en 2015 een netto besteedbaar inkomen had, en dat zijn draagkracht in 2014 € 1.468,- per maand en in 2015 € 635,- per maand bedraagt. De vrouw heeft een beperkte draagkracht van € 25,- per maand. Het hof heeft geconcludeerd dat de man voldoende draagkracht heeft om de bijdrage van € 512,- per maand te voldoen, en heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd. De beslissing is openbaar uitgesproken op 5 juli 2016.