ECLI:NL:GHAMS:2016:2738

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 mei 2016
Publicatiedatum
8 juli 2016
Zaaknummer
23-003356-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Noodweersituatie aangenomen, vrijspraak in strafzaak na vechtpartij

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was aangeklaagd voor mishandeling van [slachtoffer 1] op 18 juni 2014 te Koog aan de Zaan. De tenlastelegging betrof het opzettelijk toebrengen van letsel aan [slachtoffer 1] door hem te slaan en te trappen. De advocaat-generaal had gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren.

De raadsman van de verdachte voerde aan dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig onderzocht. Het hof concludeerde dat de verdachte zich aanvankelijk niet onterecht mengde in een conflict ter bescherming van zijn partner, maar dat hij zich later wel degelijk wilde onttrekken aan de situatie. De provocatie van [slachtoffer 1] door hem achterna te lopen en uit te dagen, werd door het hof als een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding aangemerkt. Hierdoor kwam de verdachte terecht een beroep op noodweer toe.

Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten. De vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer 1], tot schadevergoeding werd niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de verdachte niet schuldig werd bevonden aan het handelen dat de schade zou hebben veroorzaakt. Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 mei 2016.

Uitspraak

Parketnummer: 23-003356-15
Datum uitspraak: 4 mei 2016
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 14 augustus 2015 in de strafzaak onder parketnummer 15-177576-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 21 april 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 juni 2014 te Koog aan de Zaan, gemeente Zaanstad opzettelijk [slachtoffer 1] heeft mishandeld door genoemde [slachtoffer 1] een of meerma(a)l(en) op/tegen het hoofd en/of (elders) op/tegen het lichaam te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en/of te trappen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd, te weten een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren.

Vrijspraak

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger – kort samengevat – aangevoerd dat de verdachte een beroep op noodweer toekomt.
Ter beoordeling van het verweer van de raadsman, leidt het hof op basis van het dossier de volgende feiten en omstandigheden af.
Op 18 juni 2014 te Koog aan de Zaan zijn [partner] ([partner]) en [slachtoffer 2] ([slachtoffer 2]) in gevecht geraakt. [partner] heeft daarbij [slachtoffer 2] vastgepakt en tegen de winkelkarretjes bij de Albert Heijn gedrukt. De verdachte, de partner van [partner], heeft hiernaar staan kijken met zijn handen in zijn zakken. Op een gegeven moment is [slachtoffer 1] ([slachtoffer 1]) komen aanrennen uit de richting van de parkeervakken. [slachtoffer 1] heeft [partner] vervolgens geduwd en in het gezicht geslagen. Hierop heeft de verdachte zich in het conflict gemengd en is er een vechtpartij ontstaan tussen de verdachte en [slachtoffer 1]. Er is over en weer geslagen en getrapt. [slachtoffer 1] heeft hierbij het vest van de verdachte over verdachtes hoofd getrokken. De verdachte heeft verscheidene malen tegen [slachtoffer 1] gezegd: “Ik zou nu weg gaan.” Waarop [slachtoffer 1] verscheiden malen heeft gezegd: “Kom dan, kom dan.” Na verloop van tijd heeft de verdachte getracht weg te lopen van de plaats van het conflict. [slachtoffer 1] is vervolgens achter hem aan blijven lopen en heeft daarbij geroepen: “Kom dan, kom dan.” De verdachte heeft op dat moment een schoppende beweging richting [slachtoffer 1] gemaakt waardoor laatstgenoemde ten val is gekomen. [slachtoffer 1] is hierna opgestaan en opnieuw door de verdachte getrapt.
Het hof dient de vraag te beantwoorden of de verdachte in de verdediging van zichzelf of anderen proportioneel en subsidiair is geweest tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waarvan ook sprake kan zijn geweest bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding.
Het hof is met de raadsman van oordeel dat de gebeurtenissen in twee episodes kunnen worden onderscheiden. De gedragingen van [slachtoffer 1] tijdens de eerste episode, waarbij [slachtoffer 1] is komen aanrennen, [partner] een duw, klap of vuistslag heeft gegeven en de verdachte ter bescherming van zijn vriendin [partner] opkomt, kenmerkt zich door gedrag van [slachtoffer 1] waartegen de verdachte gerechtigd was zijn vriendin te beschermen. De wijze van ingrijpen door [slachtoffer 1] in het gevecht tussen [partner] en [slachtoffer 2] oordeelt het hof disproportioneel. Niet is gebleken dat verdachtes daaropvolgende inmenging – waarvan overigens onduidelijk is gebleven met welke handeling die precies is aangevangen – de grenzen heeft overschreden van de noodzakelijke verdediging van verdachtes partner ([partner]) tegen [slachtoffer 1]’ ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding.
De verdachte heeft zich vervolgens – in de tweede episode – willen onttrekken en is ook daadwerkelijk weggelopen. [slachtoffer 1] heeft dat echter niet toegelaten. Hij is achter de verdachte aan blijven lopen en heeft hem uitgedaagd door te herhaaldelijk te roepen: “Kom dan, kom dan.” Als reactie hierop heeft de verdachte twee schoppende bewegingen gemaakt richting [slachtoffer 1].
Uit de hiervoor omschreven, elkaar opvolgende momenten in onderling verband en samenhang bezien, trekt het hof de conclusie dat het (naar het oordeel van het hof) uitdagend achterna lopen van de verdachte door [slachtoffer 1], op het moment dat de verdachte zich wilde onttrekken aan de situatie, zodanig bedreigend op de verdachte is overgekomen en mocht overkomen, dat dit in redelijkheid kon worden aangemerkt als een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht. Nu dit heeft plaatsgevonden op een moment waarop de verdachte zich aan het onttrekken was aan het geweld, maar daarin werd belemmerd door [slachtoffer 1], is het hof van oordeel dat met de eerste trap waardoor [slachtoffer 1] op de grond terecht kwam de verdachte terecht een beroep op noodweer als bedoeld in artikel 41, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht toekomt. Verdachtes reactie was niet disproportioneel, terwijl hij bezig was zich te verwijderen van het conflict. Dat [slachtoffer 1] vervolgens is opgestaan en wederom achter de verdachte aanging en verdachte vervolgens daarop reageerde met wederom een trap, maakt dit niet anders, nu niet kan worden gezegd, dat de verdachte bewust de confrontatie en de aanval heeft gezocht, maar enkel heeft getracht zich te onttrekken aan zijn belager.
Gelet op het voorgaande treft het verweer van de raadsman doel. Dit brengt met zich dat de wederrechtelijkheid van verdachtes gedraging is komen te vervallen, zodat vrijspraak moet volgen. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken.

Vordering van de benadeelde partij T. [slachtoffer 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 165,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 82,50. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Vordering van de benadeelde partij T. [slachtoffer 1]
Verklaart de benadeelde partij T. [slachtoffer 1] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. G.M. Boekhoudt, mr. W.M.C. Tilleman en mr. R.C.P. Haentjens, in tegenwoordigheid van mr. M. Helmers, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 mei 2016.
Mr. W.M.C. Tilleman is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[.......]
.