ECLI:NL:GHAMS:2016:2739

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 mei 2016
Publicatiedatum
8 juli 2016
Zaaknummer
23-004020-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake weigering medewerking aan ademonderzoek

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1984, werd beschuldigd van het niet meewerken aan een ademonderzoek, zoals voorgeschreven door artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994. De feiten vonden plaats op 29 november 2014 te Alkmaar, waar de verdachte als bestuurder van een snorfiets werd staande gehouden tijdens een alcoholcontrole. Ondanks herhaalde verzoeken van de verbalisanten weigerde de verdachte om te blazen in het daarvoor bestemde apparaat, met als argument dat hij astma had en niet kon blazen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet heeft voldaan aan de verplichting om mee te werken aan het ademonderzoek, wat resulteerde in de bewezenverklaring van de overtreding van artikel 163, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een geldboete van € 600 en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal dezelfde straffen gevorderd. Het hof heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in overweging genomen en heeft de straffen bevestigd. Het hof benadrukt dat de verplichting om mee te werken aan een ademonderzoek essentieel is voor de verkeersveiligheid. De verdachte is schuldig bevonden aan het niet meewerken aan het onderzoek, wat de mogelijkheid om zijn alcoholgebruik vast te stellen heeft belemmerd. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 600 en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van twee jaar, met de bepaling dat deze ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.

Uitspraak

Parketnummer: 23-004020-15
Datum uitspraak: 4 mei 2016
VERSTEK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 6 oktober 2015 in de strafzaak onder parketnummer 96-275126-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 21 april 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 29 november 2014 te Alkmaar als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een snorfiets te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en/of aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet worden bevestigd, omdat is volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.

Bewijsoverweging

De verdachte stelt in zijn grievenformulier dat hij naar het politiebureau is meegenomen voor een bloedonderzoek en dat dit niet is uitgevoerd. Dit standpunt heeft de verdachte blijkens het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg van 6 oktober 2015 ook ingenomen. Hij zou niet hebben kunnen blazen, omdat hij had gerookt en verkouden was.
Uit het proces-verbaal van rijden onder invloed, op ambtsbelofte opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3], leidt het hof het volgende af.
Op 29 november 2014 rond 03:05 uur is de verdachte staande gehouden tijdens een gerichte alcohol-/verkeerscontrole op de Kerkstraat te Alkmaar. Hij bestuurde een snorfiets van het merk Peugeot model Vivacity. Verbalisant [verbalisant 1] heeft op dat moment de verdachte gevraagd op een AlcoQuant 6020 te blazen in het kader van een voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht. De verdachte heeft dit één keer gedaan, hetgeen niet resulteerde in een geslaagde blaastest. Bij een tweede poging hoorde de verbalisant hem zeggen: “Ik blaas niet, ik heb astma. Want het lukt toch niet.”
Hierop heeft verbalisant [verbalisant 3] de verdachte gevorderd om nogmaals in voornoemde AlcoQuant te blazen, waarop de verdachte heeft geantwoord: “Dit verdom ik, houd mij maar aan.” Hierna is de verdachte overgebracht naar het politiebureau.
Om 3:25 uur dezelfde nacht heeft verbalisant [verbalisant 1] de verdachte bevolen zijn medewerking te verlenen aan het ademonderzoek. Het is de verdachte medegedeeld dat het weigeren van medewerking zou resulteren in een misdrijf. De verdachte heeft geen gevolg aan het bevel gegeven en geweigerd mee te werken aan het ademonderzoek.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit. De verdachte heeft herhaaldelijk geweigerd mee te werken aan het ademonderzoek, ook nadat hem dat was bevolen door verbalisant [verbalisant 1]. De verbalisanten hebben derhalve niet kunnen vaststellen of de verdachte daadwerkelijk niet is staat is geweest een geslaagde blaastest uit te voeren. Bovendien heeft de verdachte noch op het politiebureau, noch op enigerwijze nadien zijn bij de politie geponeerde stelling dat hij aan astma lijdt nader onderbouwd. Het hof overweegt voorts dat doorgaans pas wordt bezien of er een bloedonderzoek dient te worden verricht nadat op het politiebureau het nadere ademonderzoek eveneens niet resulteert in een geslaagde blaastest, maar gelet op voornoemd proces-verbaal blijkt van een dergelijke situatie geen sprake te zijn geweest, aangezien de verdachte ook op het politiebureau heeft geweigerd mee te werken aan een blaastest.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 29 november 2014 te Alkmaar als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een snorfiets te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 163, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 600, subsidiair 12 dagen hechtenis, en een geheel voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de politierechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft geweigerd mee te werken aan een ademonderzoek en zo verhinderd objectief vast te stellen of, en zo ja, in welke mate hij de veiligheid in het verkeer door verondersteld alcoholgebruik in gevaar heeft gebracht. Het hof rekent dit de verdachte aan. De verplichting mee te werken aan een dergelijk onderzoek is gesteld ter bevordering van de verkeersveiligheid.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 163, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 600,00 (zeshonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
12 (twaalf) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.M.C. Tilleman, mr. G.M. Boekhoudt en mr. R.C.P. Haentjens, in tegenwoordigheid van mr. M. Helmers, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 mei 2016.
Mr. W.M.C. Tilleman is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[.......]
.