In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1984, werd beschuldigd van het niet meewerken aan een ademonderzoek, zoals voorgeschreven door artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994. De feiten vonden plaats op 29 november 2014 te Alkmaar, waar de verdachte als bestuurder van een snorfiets werd staande gehouden tijdens een alcoholcontrole. Ondanks herhaalde verzoeken van de verbalisanten weigerde de verdachte om te blazen in het daarvoor bestemde apparaat, met als argument dat hij astma had en niet kon blazen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet heeft voldaan aan de verplichting om mee te werken aan het ademonderzoek, wat resulteerde in de bewezenverklaring van de overtreding van artikel 163, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een geldboete van € 600 en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal dezelfde straffen gevorderd. Het hof heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in overweging genomen en heeft de straffen bevestigd. Het hof benadrukt dat de verplichting om mee te werken aan een ademonderzoek essentieel is voor de verkeersveiligheid. De verdachte is schuldig bevonden aan het niet meewerken aan het onderzoek, wat de mogelijkheid om zijn alcoholgebruik vast te stellen heeft belemmerd. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 600 en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van twee jaar, met de bepaling dat deze ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.