ECLI:NL:GHAMS:2016:2748

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 juli 2016
Publicatiedatum
8 juli 2016
Zaaknummer
23-000268-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam inzake diefstal en recidive

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Roemenië en zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, was eerder veroordeeld voor soortgelijke delicten en stond terecht voor drie diefstallen. De tenlastelegging omvatte diefstal van tassen en een camera, gepleegd op verschillende data in Amsterdam. Tijdens de zitting op 23 juni 2016 heeft het hof het bewijs beoordeeld, waarbij de herkenning van de verdachte door verbalisanten aan de hand van camerabeelden cruciaal was. Het hof oordeelde dat de herkenning voldoende specifiek was om als bewijs te dienen.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de feiten en de recidive. De verdachte had zich heimelijk schuldig gemaakt aan diefstal van persoonlijke eigendommen van nietsvermoedende horecabezoekers, wat niet alleen schade veroorzaakte, maar ook gevoelens van onveiligheid in de samenleving teweegbracht. De vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding had geëist, werd toegewezen tot een bedrag van € 411,73. Het hof heeft de verdachte ook verplicht om dit bedrag te betalen aan de benadeelde partij, met de mogelijkheid van hechtenis bij niet-betaling.

Uitspraak

Parketnummer: 23-000268-16
Datum uitspraak: 7 juli 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 22 januari 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-701071-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1984,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 23 juni 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 12 januari 2016 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een tas met inhoud, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader;
2:
hij op of omstreeks 18 december 2015 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een tas met inhoud, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
3:
hij op of omstreeks 29 december 2015 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een camera, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de politierechter.

Bespreking bewijsverweer ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde

De raadsman heeft vrijspraak voor dit feit bepleit. Daartoe heeft hij aangevoerd dat het bewijs in doorslaggevende mate berust op de herkenning van de verdachte door verbalisanten, maar dat deze herkenning te weinig specifiek is om als bewijs te kunnen dienen.
Het hof overweegt als volgt.
De verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3] hebben de verdachte aan de hand van de camerabeelden herkend, onder meer aan zijn postuur, gezicht, oren en neus.
De waarnemingen van deze verbalisanten zijn concreet en specifiek. In het dossier bevindt zich geen enkel aanknopingspunt ter bevestiging van de stelling dat zij niet hebben kunnen waarnemen wat zij stellen te hebben gezien. In hetgeen is aangevoerd noch anderszins kan enige grond worden gevonden deze herkenningen onbetrouwbaar te achten. Het hof zal deze daarom bij de bewezenverklaring betrekken.
Het verweer wordt mitsdien verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 12 januari 2016 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas met inhoud, toebehorende aan [slachtoffer 3];
2:
hij op 18 december 2015 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas met inhoud, toebehorende aan [slachtoffer 1];
3:
hij op 29 december 2015 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een camera, toebehorende aan [slachtoffer 2].
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde levert op:
telkens: diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden met aftrek van voorarrest.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft ten aanzien van de strafoplegging verzocht te volstaan met een gevangenisstraf die in duur gelijk is aan het voorarrest dat de verdachte reeds heeft ondergaan. Daartoe heeft hij aangevoerd dat enkel feit 1 en 3 bewezen kunnen worden verklaard en vervolgens heeft hij verwezen naar de oriëntatiepunten zoals die door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) zijn opgesteld.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drie diefstallen. Telkens is de verdachte heimelijk te werk gegaan. Hierbij heeft hij nietsvermoedende horecabezoekers bestolen van hun persoonlijke eigendommen. Diefstal veroorzaakt niet alleen hinder en schade voor de benadeelden, het brengt daarnaast ook gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving teweeg.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 6 juni 2016 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld ter zake van soortgelijke delicten.
Gelet op het vorengaande en in het bijzonder de aard en de ernst van de feiten, acht het hof een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Bij de hoogte van de straf heeft het hof aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting ten aanzien van zakkenrollerij, opgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Bij recidive vermelden deze oriëntatiepunten per voltooid delict een gevangenisstraf van twee maanden onvoorwaardelijk.
Gelet op de ernst van het feiten kan niet, zoals bepleit door de raadsman, worden volstaan met een lagere straf dan de op te leggen straf.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] (feit 3)
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 529. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 411,73. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij, voor zover in hoger beroep aan de orde, zal worden toegewezen.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 57, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 411,73 (vierhonderdelf euro en drieënzeventig cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 411,73 (vierhonderdelf euro en drieënzeventig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
8 (acht) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.M.C. Tilleman, mr. F.M.D. Aardema en mr. J.W. Moors, in tegenwoordigheid van mr. D.G. Oomkes, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 7 juli 2016.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[....]