ECLI:NL:GHAMS:2016:2794

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 juli 2016
Publicatiedatum
15 juli 2016
Zaaknummer
23-000613-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake overtreding van de Leerplichtwet 1969 met beroep op psychische overmacht

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, een moeder, was eerder veroordeeld voor het niet voldoen aan de verplichtingen van de Leerplichtwet 1969 met betrekking tot haar dochter. De kantonrechter had haar veroordeeld voor de periode van 19 augustus 2015 tot en met 16 oktober 2015, maar had haar vrijgesproken voor de periode van 20 augustus 2015 tot en met 16 oktober 2015. De verdediging stelde dat de vrijspraak voor deze periode niet ter discussie kon staan in het hoger beroep, maar het hof oordeelde dat de gehele tenlastelegging aan de orde was.

Tijdens de zitting op 27 juni 2016 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdachte en haar raadsman gehoord. De verdachte voerde aan dat zij door een steekincident waarbij haar dochter betrokken was, psychische overmacht had ervaren, waardoor zij niet in staat was haar dochter naar school te sturen. Het hof oordeelde echter dat de school voldoende maatregelen had genomen om de veiligheid van de dochter te waarborgen, en dat er geen sprake was van een zodanige druk dat de wilsvrijheid van de verdachte was aangetast.

Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter en verklaarde het bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde had begaan. Echter, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, besloot het hof geen straf of maatregel op te leggen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de omstandigheden waaronder ouders hun verplichtingen onder de Leerplichtwet moeten nakomen.

Uitspraak

parketnummer: 23-000613-16
datum uitspraak: 11 juli 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 18 februari 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-002448-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Spanje) op [geboortedag 1] 1974,
adres: [adres] .

Omvang van het hoger beroep

De raadsman heeft in hoger beroep het volgende aangevoerd. De kantonrechter heeft de verdachte slechts veroordeeld wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969 op 19 augustus 2015. Zij is vrijgesproken voor het plegen van voornoemd strafbaar feit in de periode van 20 augustus 2015 tot en met 16 oktober 2015. Er is sprake van een impliciet cumulatieve tenlastelegging. Nu slechts de verdediging hoger beroep heeft ingesteld, en voor haar tegen de beslissing tot vrijspraak geen hoger beroep open staat, dient de periode van 20 augustus 2015 tot en met 16 oktober 2015 geen onderdeel uit te maken van het hoger beroep.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat in hoger beroep de gehele ten laste periode aan de orde is.
Het hof is van oordeel dat de tenlastelegging geen cumulatieve feiten bevat en dat deze in zijn geheel ter beoordeling voorligt in hoger beroep, waaronder dus is begrepen de gehele tenlastegelegde periode. Het verweer wordt daarom verworpen.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 27 juni 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij in of omstreeks 19 augustus 2015 tot en met 16 oktober 2015 te Amsterdam, althans in Nederland als degene die het gezag uitoefende over de jongere [dochter] , geboren op [geboortedag 2] 2001, althans als degene die zich met de feitelijke verzorging van de jongere [dochter] , geboren op [geboortedag 2] 2001, had belast, niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969 te zorgen dat voornoemde jongere, die als leerling van een school, te weten [school] , stond ingeschreven, deze school na inschrijving geregeld bezocht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep dient reeds te worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 395a van het Wetboek van Strafvordering.

Voorwaardelijk getuigenverzoek

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep het verzoek tot het horen van [getuige 1] en [getuige 2] als getuige te (doen) horen herhaald, indien het hof de verdachte niet zal vrijspreken van het ten laste gelegde of haar niet zal ontslaan van alle rechtsvervolging.
Nu het hof de verdachte niet vrijspreekt van het ten laste gelegde en haar niet ontslaat van alle rechtsvervolging, is aan de voorwaarde van het verzoek voldaan.
Het hof heeft dit verzoek reeds op de regiezitting van 12 mei 2016 afgewezen. Ten aanzien van het verzoek tot het horen van [getuige 1] heeft het hof overwogen dat het door de verdediging gestelde belang tot het horen van deze getuige voldoende wordt gediend door de getuigen die waren toegewezen.
Ten aanzien van het verzoek tot het horen van de getuige [getuige 2] heeft het hof destijds overwogen dat het verdedigingsbelang niet is gebleken en haar kennis voornamelijk voortvloeit uit hetgeen haar door de verdachte en haar dochter is medegedeeld.
Nu de toegewezen getuigen allen zijn gehoord op de zitting van 27 juni 2016 en de verdediging geen nieuwe argumenten ten grondslag heeft gelegd aan de verzoeken, acht het hof toewijzing daarvan niet noodzakelijk en wijst het deze verzoeken opnieuw af. Het hof acht zich ruim voldoende voorgelicht.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in de periode van 17 september 2015 tot en met 16 oktober 2015 te Amsterdam, als degene die het gezag uitoefende over de jongere [dochter] , geboren op [geboortedag 2] 2001, niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969 te zorgen dat voornoemde jongere, die als leerling van een school, te weten het [school] , stond ingeschreven, deze school na inschrijving geregeld bezocht.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969.

Strafbaarheid van de verdachte

De raadsman heeft betoogd dat (personeel van) de school in de periode 14 september 2015 tot en met 16 oktober 2015 onvoldoende adequaat is omgegaan met het steekincident van 14 september 2015, waar de dochter van de verdachte als slachtoffer bij betrokken was. Daardoor is er bij de verdachte een zodanig gevoel van onveiligheid ontstaan, dat zij daaraan redelijkerwijze geen weerstand kon bieden, anders dan door in die periode haar dochter thuis te laten blijven. Er is derhalve sprake van psychische overmacht, aldus de raadsman.
Het openbaar ministerie heeft dienovereenkomstig gevorderd en geconcludeerd dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof overweegt als volgt.
Op grond van artikel 40 van het Wetboek van Strafrecht is niet strafbaar hij die een feit begaat waartoe hij door overmacht is gedrongen. Teneinde na te gaan of van een dergelijke situatie sprake is, zal de rechter moeten onderzoeken of sprake was van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon noch behoefde te bieden. In deze formulering ligt besloten dat, wil een beroep op psychische overmacht kunnen slagen, sprake moet zijn van een zodanige druk dat in gemoede kan worden gezegd dat de wilsvrijheid van de dader is aangetast en voorts dat van de dader in concreto redelijkerwijs niet kon worden gevergd dat hij aan de druk van de omstandigheden weerstand bood.
Naar het oordeel van het hof is in elk geval niet voldaan aan de eerste voorwaarde.
De directeur van het [school] , [getuige 3] , heeft als getuige ter terechtzitting in hoger beroep van 27 juni 2016 verklaard dat de klasgenoot die betrokken was bij het steekincident op 14 september 2015 (hierna te noemen: [betrokkene] ) vanaf 17 september 2015 gedurende vijf dagen is geschorst. Aansluitend is hij een week op school geweest, maar toen zat hij bij de teammanager op kantoor kon hij niet in contact komen met de dochter van verdachte. Na die week is [betrokkene] tot 24 november 2015 in een zogenaamde Stop-klas geplaatst. Dat hield in dat hij op een andere locatie onderwijs volgde en evenmin op school in contact zou kunnen komen met de dochter van de verdachte.
Het hof is gelet op de inhoud van deze getuigenverklaring van oordeel dat [betrokkene] , degene die de verdachte en haar dochter angst aanjaagde, in de bewezen verklaarde periode niet bij haar dochter in de klas zat en op school niet met haar in contact kon komen. De school heeft zodanige maatregelen getroffen die de dochter er niet van hadden behoeven te weerhouden in de genoemde periode de school te bezoeken. Dat betekent dat niet aannemelijk is geworden dat bij de verdachte sprake was van een zodanige van buitenaf komende druk dat in gemoede kan worden gezegd dat haar wilsvrijheid daardoor was aangetast. Het verweer wordt daarom verworpen.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Strafmaatoverweging

De kantonrechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 10 uren, subsidiair 5 dagen hechtenis, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof is van oordeel dat, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals ter terechtzitting in hoger beroep gebleken, aanleiding bestaat om te bepalen dat op de voet van het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen straf of maatregel zal worden opgelegd.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het bewezen verklaarde
geen straf of maatregelwordt opgelegd.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.F.J.M. de Werd, mr. W.M.C. Tilleman en mr. J.H. de Graaf, in tegenwoordigheid van mr. A.F. van der Heide, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 juli 2016.
mr. J.H. de Graaf is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.