ECLI:NL:GHAMS:2016:2807

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 juli 2016
Publicatiedatum
15 juli 2016
Zaaknummer
23-002663-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging met lichamelijk letsel als gevolg op de Beverwijkse Bazaar

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1996, was aangeklaagd voor openlijke geweldpleging, waarbij het gepleegde geweld leidde tot lichamelijk letsel bij het slachtoffer. De tenlastelegging omvatte verschillende gewelddadige handelingen, waaronder het slaan en krabben van het slachtoffer, en het gebruik van nagels en duimen in het gezicht van het slachtoffer. De feiten vonden plaats op 7 maart 2015 op de Beverwijkse Bazaar, een openbare plek. Tijdens de zitting in hoger beroep op 29 juni 2016 heeft het hof de verklaringen van de verdachte en getuigen gehoord. Het hof oordeelde dat de verklaringen van de getuigen betrouwbaar waren en dat er geen reden was om aan de verklaring van het slachtoffer te twijfelen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging, wat resulteerde in bloedende schrammen en oogletsel bij het slachtoffer. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis. Daarnaast werd een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer, bestaande uit materiële en immateriële schade, en werd de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schadevergoeding. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en de overige vorderingen niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

parketnummer: 23-002663-15
datum uitspraak: 13 juli 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 16 juni 2015 in de strafzaak onder parketnummer 15-075567-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 29 juni 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
zij op of omstreeks 7 maart 2015 te Beverwijk, gemeente Beverwijk openlijk, te weten op of aan de openbare weg, in elk geval op of aan een openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten op de Beverwijkse Bazaar (verkoopkramen hal 5), in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon ( [slachtoffer] ), welk geweld bestond uit
- het openbreken en/of verwijderen van een sealing van een pot (Dove) Crème en/of
- nadat zij hierop aangesproken werd door [slachtoffer] te roepen/zeggen "hou je kop Schijthoer" en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer] in/tegen het gezicht te slaan en/of die [slachtoffer] bij/in het gezicht en/of het oog te krabben en/of te grijpen (met lange nagels) en/of
- met duim en/of vingers en/of nagels in/bij het oog van die [slachtoffer] te drukken en/of te grijpen en/of te krabben en/of
- ( tegelijkertijd) die [slachtoffer] aan/bij de haren (vast) te grijpen en/of te trekken en/of
- die [slachtoffer] te bespringen (van achteren) en/of met een arm bij/om de keel/nek vast te grijpen en/of ten gevolge waarvan die [slachtoffer] samen met verdachte en diens mededader hard ten val zijn gekomen en/of terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten bloedende schrammen/wond(jes) in gezicht en/of op hoofd(huid) en/of oogletsel en/of gebroken teen ten gevolge heeft gehad;
subsidiair:
hij op of omstreeks 7 maart 2015 te Beverwijk (te weten op de Beverwijkse Bazaar (verkoopkramen hal 5), [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] in/tegen het gezicht te slaan en/of die [slachtoffer] bij/in het gezicht en/of het oog te krabben en/of te grijpen (met lange nagels) en/of met duim en/of vingers en/of nagels in/ bij het oog van die [slachtoffer] te drukken en /of te grijpen en/of te krabben en/of (tegelijkertijd) die [slachtoffer] aan/ bij de haren (vast) te grijpen en/of te trekken;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsverweer

De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte van het primair en subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken op de grond dat in het dossier weliswaar het wettig bewijs voorhanden is, maar dat de overtuiging ontbreekt. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verklaring van aangeefster niet wordt ondersteund door de verklaringen van de getuigen, nu deze verklaringen hetzelfde zijn - hetgeen ruimte laat voor de mogelijkheid dat de verklaringen op elkaar zijn afgestemd - zodat uitgegaan moet worden van de juistheid van de verklaring van de verdachten en niet van de verklaring van de aangeefster.
Het hof overweegt als volgt.
De aangifte houdt onder meer het volgende in. De verdachte greep de aangeefster in het gezicht en de aangeefster voelde de nagels van de verdachte over haar gezicht. Ook voelde de aangeefster dat de verdachte met haar duim in aangeefsters oog zat en dat zij daarbij grote druk op haar oog uitoefende. Met de andere hand heeft de verdachte de aangeefster aan de haren getrokken. Ineens voelde aangeefster een persoon op haar nek en een arm die om haar nek werd gedaan, waardoor zij ten val kwamen.
De aangifte vindt steun in de verklaring van getuige [getuige 1] , die heeft gezien dat de verdachte de aangeefster in haar gezicht greep met haar nagels, dat zij met haar andere hand de aangeefster bij haar haren greep en daaraan trok, en dat een man de aangeefster met zijn arm om haar nek greep. Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat de verdachte en de aangeefster in een soort gevecht waren en dat een man op de rug van de aangeefster sprong. De direct na het incident ter plaatse gearriveerde verbalisant [verbalisant] heeft waargenomen dat de aangeefster in haar gezicht bloedende schrammen had, dat onder het rechteroog het ooglid bebloed was, dat het rechteroog rood verkleurd was en dat de hoofdhuid rood verkleurd was op de plaats waar de aangeefster aanduidde dat bij haar haren waren uitgetrokken.
Ten slotte is in de beschrijving van het letsel vermeld dat sprake is van een contusio occuli bulbi rechts.
Het hof overweegt dat voornoemde verklaringen niet exact hetzelfde zijn, dat er geen aanwijzingen zijn dat de verklaringen van de getuigen op elkaar zijn afgestemd en dat de raadsman zijn stelling terzake verder niet concreet heeft onderbouwd. Het hof is dan ook van oordeel dat de getuigenverklaringen als betrouwbaar zijn aan te merken en dat er geen reden is aan de juistheid van de verklaring van de aangeefster te twijfelen. Ten overvloede merkt het hof op dat de verdachte zelf steeds zo wisselend heeft verklaard over het gebeurde dat aan haar verklaringen geen geloof kan worden gehecht.
Het verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 7 maart 2015 te Beverwijk, gemeente Beverwijk, openlijk, te weten in een voor het publiek toegankelijke ruimte, de Beverwijkse Bazaar, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , welk geweld bestond uit
- die [slachtoffer] in het gezicht krabben en
- een duim in het oog van die [slachtoffer] drukken en
- die [slachtoffer] aan/bij de haren vastgrijpen en trekken en
- die [slachtoffer] bespringen van achteren en met een arm om de nek vastgrijpen, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] samen met verdachte ten val is gekomen,
terwijl het door haar gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten bloedende schrammen in het gezicht en oogletsel ten gevolge heeft gehad.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door de schuldige gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich, naar aanleiding van een discussie over een pot Dove-crème, schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging als gevolg waarvan de aangeefster pijn en letsel heeft ondervonden. Dat is een ernstig feit. Met het gewelddadige gedrag als door de verdachte en haar mededader tentoongespreid, hebben zij forse inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangeefster. Voorts heeft het gepleegde geweld plaatsgevonden in de Beverwijkse Bazaar, een voor publiek toegankelijke plaats, zodat het voor omstanders waarneembaar was. Het is algemeen bekend dat dergelijke feiten niet alleen gevoelens van angst en onveiligheid bij het slachtoffer veroorzaken, maar ook bij degenen die er ongewild getuige van zijn.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 2 juni 2016 is de verdachte niet eerder onherroepelijk veroordeeld, hetgeen het hof bij de strafmaat in haar voordeel meeweegt.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat, in geval van een bewezenverklaring, rekening moet worden gehouden met het feit dat van de zijde van de aangeefster sprake is van medeschuld, hetgeen in zijn opvatting aanleiding is te volstaan met het opleggen van een voorwaardelijke werkstraf.
Het hof volgt de raadsman niet in dat standpunt, nu geenszins aannemelijk is geworden dat de aangeefster terzake van het gepleegde geweld ook maar iets valt te verwijten.
Ook overigens acht het hof een voorwaardelijke taakstraf geen passende reactie op het bewezen verklaarde misdrijf. De ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, nopen naar het oordeel van het hof bovendien tot een taakstraf van langere duur dan door de advocaat-generaal is gevorderd. De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is zwaarder dan de straf die aan haar mededader zal worden opgelegd vanwege het grotere aandeel dat zij in het geweld heeft gehad.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.258,28 – bestaande uit € 648,28 aan materiële schade en € 610 aan immateriële schade – te vermeerderen met de executiekosten en de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 573,28 – bestaande uit € 273,28 aan materiële schade en € 300 aan immateriële schade – vermeerderd met de wettelijke rente en de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging. Daarnaast is de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Voor het overige is de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij integraal – met inbegrip van de wettelijke rente – zal worden toegewezen en de schadevergoedingsmaatregel zal worden opgelegd.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman de vordering van de benadeelde partij betwist.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 273,28 aan materiële schade en € 300 aan immateriële schade. De verdachte is, samen met haar mededader, tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Ten aanzien van de schadepost betreffende het wettelijke eigen risico, is het hof van oordeel dat deze onvoldoende is onderbouwd.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 573,28 (vijfhonderddrieënzeventig euro en achtentwintig cent)bestaande uit € 273,28 (tweehonderddrieënzeventig euro en achtentwintig cent) materiële schade en € 300 (driehonderd euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte die, evenals haar mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 7 maart 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 573,28 (vijfhonderddrieënzeventig euro en achtentwintig cent)bestaande uit € 273,28 (tweehonderddrieënzeventig euro en achtentwintig cent) materiële schade en € 300,00 (driehonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
11 (elf) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 7 maart 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 7 maart 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. R.A.F. Gerding en mr. A.E. Kleene-Krom, in tegenwoordigheid van mr. S. Egidi, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 13 juli 2016.
Mr. R.A.F. Gerding is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.