ECLI:NL:GHAMS:2016:2905

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 juli 2016
Publicatiedatum
20 juli 2016
Zaaknummer
23-004065-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake verduistering en Opiumwetdelicten

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in Marokko en zonder vaste woon- of verblijfplaats, was eerder veroordeeld voor verduistering en het voorhanden hebben van drugs. Het hof heeft de zaak behandeld naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting op 4 juli 2016. De verdachte werd vrijgesproken van het primair tenlastegelegde in zaak A, dat betrekking had op het medeplegen van heling van gereedschap. Het hof oordeelde dat niet bewezen kon worden dat de verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het gereedschap van diefstal afkomstig was. In zaak A subsidiair werd de verdachte echter wel schuldig bevonden aan verduistering van gereedschap dat toebehoorde aan een ander. Daarnaast werd de verdachte schuldig bevonden aan het opzettelijk aanwezig hebben van GHB, cocaïne en MDMA in zaak B. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en legde een gevangenisstraf van twee maanden op, waarbij het hof rekening hield met de ernst van de feiten en de eerdere veroordelingen van de verdachte. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan het verduisteren van kostbaar gereedschap en het voorhanden hebben van schadelijke stoffen, wat nadelige gevolgen heeft voor de samenleving.

Uitspraak

parketnummer: 23-004065-15
datum uitspraak: 18 juli 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 28 september 2015 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-092058-15 (zaak A) en 15-125277-15 (zaak B) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1976,
zonder vaste woon-of verblijfplaats hier ten lande,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in PI Noord Holland Noord, Unit Zuyder Bos te Heerhugowaard.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4 juli 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlasteleggingen

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
zaak A:
primair;
hij op of omstreeks 23 april 2015 te Zaandam, gemeente Zaanstad, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een hoeveelheid (elektrisch) gereedschap heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van dat gereedschap wist(en), althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
subsidiair;
hij op of omstreeks 23 april 2015 te Zaandam, gemeente Zaanstad tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een hoeveelheid (elektrisch) gereedschap, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [slachtoffer] en/of een of meer anderen, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en welk(e) goed(eren) verdachte en/of zijn mededader(s) als vinder(s) van dat gereedschap, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
zaak B:
hij, op of omstreeks 24 juni 2015, te Zaandam, gemeente Zaanstad, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 127 mililiter, althans - omgerekend - 165,1 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB en/of
- ongeveer 1,94 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of
- ongeveer 2 pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde GHB en/of cocaïne en/of MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de politierechter.

Vrijspraak zaak A primair

Op 23 april 2015 is omstreeks 02.40 uur door de politie aan de bestuurder van de auto met kenteken [kenteken] een stopteken gegeven. In de auto zaten medeverdachte [medeverdachte 1] (als bestuurder), medeverdachte [medeverdachte 2] (op de bijrijdersstoel) en de verdachte (op de achterbank). Op de achterbank en in de kofferbak lag een grote hoeveelheid gereedschap, waarvan later bleek dat deze (deels) van diefstal afkomstig was. De verdachte en de medeverdachten hebben wisselende en tegenstrijdige verklaringen afgelegd over de herkomst van dit gereedschap. Het hof is van oordeel dat weliswaar sprake is van een zeer verdachte situatie maar dat niet met de voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte, al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen, wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het gereedschap van diefstal afkomstig was.
Dit brengt mee dat niet wettig en overtuigend bewezen is hetgeen de verdachte in zaak A primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewijsoverweging zaak A subsidiair

In de auto waarin de verdachte op 23 april 2015 omstreeks 02.40 uur in het gezelschap van twee medeverdachten is aangetroffen, lagen op de achterbank gereedschapskoffers, met daarin divers gereedschap. Dit is door de politie gefotografeerd; de serienummers zijn genoteerd. Vervolgens heeft de politie hen laten doorrijden.
Op 23 april 2015 deed [slachtoffer] aangifte van diefstal van gereedschap uit zijn bedrijfsbus. Deze diefstal had plaats tussen 22 april 2015 omstreeks 19:00 uur en 23 april 2015 omstreeks 07:05 uur. Toen hem op 23 april 2015 rond 23:00 uur foto’s werden getoond van gereedschap dat in voornoemde auto was aangetroffen, herkende hij een gedeelte daarvan als zijn eigendom.
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft het volgende verklaard. Op 23 april 2015 reed hij samen met de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] in de omgeving van de plaats waar hij later werd aangehouden. Zij zagen een aantal koffers met gereedschap liggen in de bosschages bij een grasveldje. Zij hebben toen de koffers in de auto geladen. Nadat zij, later die nacht, door de politie waren gecontroleerd, waarbij de politie foto’s had gemaakt van het gereedschap, hebben zij zich ontdaan van het gereedschap. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat het gereedschap na de controle door de politie langs de weg is gezet.
Uit deze gang van zaken blijkt dat de verdachte en zijn mededaders geen eigenaar waren van het gereedschap en dat zij daarover niettemin als heer en meester hebben beschikt. Aldus kan worden bewezen dat de verdachte zich met de medeverdachten schuldig heeft gemaakt aan verduistering. Het hof hecht geen geloof aan de verklaring van de verdachte dat hij niet wist hoe het gereedschap in de auto terecht was gekomen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zaak A:
hij op 23 april 2015 te Zaandam, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een hoeveelheid gereedschap, dat toebehoorde aan [slachtoffer], welke goederen verdachte en zijn mededaders als vinders van dat gereedschap onder zich hadden, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
zaak B:
hij, op 24 juni 2015, te Zaandam, gemeente Zaanstad, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- 127 milliliter, van een materiaal bevattende GHB en
- 1,94 gram van een materiaal bevattende cocaïne en
- 2 pillen, bevattende MDMA.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van verduistering.
Het in zaak B levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A primair en zaak B bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor dezelfde feiten zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de politierechter opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich, tezamen en in vereniging met zijn medeverdachten, schuldig gemaakt aan verduistering van een hoeveelheid kostbaar gereedschap en daarbij schade en nadeel veroorzaakt voor de eigenaar daarvan. Verder heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van middelen die op lijst 1 van de Opiumwet staan. Cocaïne, MDMA en GHB zijn voor de gezondheid schadelijke stoffen en het gebruik ervan is bezwarend voor de samenleving onder andere vanwege de daarmee gepaard gaande criminaliteit.
In het nadeel van de verdachte weegt het hof mee dat de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 20 juni 2016 eerder wegens een vermogensdelict en verschillende Opiumwetdelicten onherroepelijk is veroordeeld.
De raadsman heeft het hof verzocht, in geval van een bewezenverklaring, af te zien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en te volstaan met een taakstraf, althans een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf, op de grond dat de verdachte op 26 augustus 2016 uit detentie wordt ontslagen en dan weer aan het werk gaat als zelfstandig ondernemer op het gebied van systeemplafonds.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Het hof ziet in hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht, mede gezien de ernst van de feiten en de eerdere veroordelingen van de verdachte, geen aanleiding een andere strafmodaliteit toe te passen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 47, 57, 63 en 321 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in zaak A primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in zaak A subsidiair en in zaak B ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. R.A.F. Gerding en mr. A. van Verseveld, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Tilburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 juli 2016.
Mr. Gerding en mr. Van Verseveld zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen
[.......]
.