ECLI:NL:GHAMS:2016:2910

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 juli 2016
Publicatiedatum
20 juli 2016
Zaaknummer
23-003275-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1967, werd beschuldigd van het meermalen bedreigen van twee politieagenten, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], met de dood. De bedreigingen zouden zijn geuit op 19 maart 2015 te Beverwijk en/of IJmuiden, waarbij de verdachte via collega’s van de slachtoffers dreigende woorden heeft geuit. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie weken, maar de verdachte ging in hoger beroep.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 4 juli 2016 heeft de advocaat-generaal een gevangenisstraf van drie dagen, een werkstraf van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand geëist. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de politierechter vernietigd en heeft de verdachte schuldig bevonden aan de bedreiging. Het hof heeft daarbij de ernst van de bedreigingen en de eerdere veroordelingen van de verdachte in overweging genomen. De verdachte had een geschiedenis van geweldsdelicten en de bedreigingen waren door de slachtoffers als zeer beangstigend ervaren.

Het hof heeft uiteindelijk besloten om de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van drie dagen, een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaren en een taakstraf van 120 uren. De proeftijd van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf werd met één jaar verlengd. Het hof heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen toegewezen, maar heeft deze omgezet in werkstraffen. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

parketnummer: 23-003275-15
datum uitspraak: 18 juli 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland locatie Haarlem van 10 augustus 2015 in de strafzaak onder de parketnummers 15-810131-15 en 15-700381-13 (TUL), 15-810304-14 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1967,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4 juli 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de door de rechtbank toegelaten wijzigingen is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 maart 2015 te Beverwijk en/of te IJmuiden, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (beiden werkzaam bij de politieregio Noord-Holland) (indirect) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], indirect via collega’s [verbalisant 1] en [verbalisant 2], dreigend de woorden toegevoegd :"Als [slachtoffer 2] voor mij staat pak ik zijn pistool en schiet ik hem dwars door zijn kop. Het zelfde geldt voor [slachtoffer 1]. Ik ga ze achtervolgen en dan maak ik ze kapot", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring, een andere strafoplegging alsmede andere beslissingen op de vorderingen tenuitvoerlegging komt dan de politierechter.

Bewijsverweer

De raadsman heeft ter terechtzitting het hof verzocht de verdachte vrij te spreken op grond van het volgende.
De verdachte ontkent bedreigingen te hebben geuit. Hij was rustig met verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] in gesprek en het is onaannemelijk dat hij dan zulke ernstige uitlatingen zou doen jegens collega’s van hen. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben, gezien hun al langer bestaande onenigheid met de verdachte, reden hun aangiften aan te dikken, zeker nu behoorlijk wat tijd is verstreken tussen de vermeende bedreiging en de aangiften.
Het hof overweegt als volgt.
Aan de verdediging kan worden toegegeven dat in het geval opsporingsambtenaren slachtoffer zijn van een misdrijf, het relaas van hun waarnemingen op minder objectieve wijze tot stand kan zijn gekomen dan in het geval de verbalisant niet als slachtoffer van het misdrijf kan gelden. Voorts staat vast dat tussen de verdachte enerzijds en verbalisanten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] - die aangifte hebben gedaan van bedreiging - anderzijds al langere tijd onenigheid bestaat.
Het zijn echter collega-verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] die de uitlatingen van de verdachten, een dag nadat deze waren gedaan, in een proces-verbaal hebben gerelateerd. Niet aannemelijk is dat zij - buiten het aanhoren van uitlatingen van de verdachte - op enigerlei wijze betrokken waren bij de onenigheid tussen de verdachte en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] noch dat enige mogelijke rancune van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] van invloed is geweest op de inhoud van het proces-verbaal van [verbalisant 2] en [verbalisant 1]. Nu voorts de inhoud van de aangiften van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], van respectievelijk 23 maart 2015 en 31 maart 2015, aansluit op hetgeen [verbalisant 2] en [verbalisant 1] hebben gerelateerd, ziet het hof geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van deze aangiften.
Het hof verwerpt het verweer.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 19 maart 2015 te Beverwijk of te IJmuiden [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], beiden werkzaam bij de politieregio Noord-Holland, indirect heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], via collega’s [verbalisant 1] en [verbalisant 2], dreigend de woorden toegevoegd: "Als [slachtoffer 2] voor mij staat, pak ik zijn pistool en schiet ik hem dwars door zijn kop. Hetzelfde geldt voor [slachtoffer 1]. Ik ga ze achtervolgen en dan maak ik ze kapot".
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie weken met aftrek van de tijd doorgebracht in verzekering.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot gevangenisstraf van drie dagen met aftrek van de tijd doorgebracht in verzekering, een werkstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand met een proeftijd voor de duur van drie jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft twee politieagenten, met wie hij al langer in een toestand van onmin verkeert, via collega’s van hen ernstig bedreigd. Deze dreigementen zijn door de slachtoffers als zeer beangstigend ervaren en hebben gevoelens van onveiligheid veroorzaakt. Het hof neemt dit des te ernstiger op nu de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 20 juni 2016 eerder wegens verschillende delicten, waaronder bedreigingen, onherroepelijk is veroordeeld.
Blijkens een reclasseringsrapport van [naam 1] van Palier van 6 augustus 2015 wordt de verdachte sinds juni 2013 ondersteund bij praktische zaken omtrent wonen en financiën en is hij onder behandeling bij systeemtherapeut [naam 2]. De ter terechtzitting in hoger beroep gehoorde reclasseringsmedewerker I. [reclasseringsmedewerker] heeft verklaard dat de verdachte in de afgelopen periode behoorlijke vooruitgang heeft geboekt doordat de behandeling van therapeut [naam 2] vruchten afwerpt, de verdachte beter is te corrigeren en hij minder agressief en explosief reageert. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal deze ontwikkeling niet ten goede komen, aldus [reclasseringsmedewerker].
De raadsman heeft het hof verzocht, in geval van een bewezenverklaring, de verdachte conform voorarrest te bestraffen en daarnaast een werkstraf op te leggen, waarbij hij heeft betoogd dat de verdachte het betreurt dat de (bedreigde) verbalisanten hebben geweigerd deel te nemen aan een mediation-traject, de verdachte hard werkt aan zichzelf om te voorkomen dat hij in de toekomst opnieuw strafbare feiten pleegt en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf desastreuze gevolgen zal hebben omdat de verdachte dan zijn begeleiding en zijn huis kwijt zal raken.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht, een taakstraf alsmede een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Mede gelet op het belang van het continueren van deze behandeling bij Palier acht het hof het niet aangewezen aan de verdachte een gevangenisstraf op te leggen van langere duur dan het ondergane voorarrest.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging I

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te Noord-Holland van 14 april 2014 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft afwijzing van deze vordering gevorderd.
De raadsman heeft het hof ter terechtzitting verzocht deze vordering af te wijzen, althans de proeftijd te verlengen dan wel de gevangenisstraf om te zetten in een werkstraf.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Op grond van hetgeen omtrent de persoon van de veroordeelde bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, zal de bij dat vonnis vastgestelde proeftijd met 1 (één) jaar worden verlengd.

Vordering tenuitvoerlegging II

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te Noord-Holland van 1 september 2014 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 27 dagen. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft toewijzing van de vordering en omzetting in een werkstraf gevorderd.
De raadsman heeft het hof verzocht deze vordering af te wijzen, althans de proeftijd te verlengen dan wel de gevangenisstraf om te zetten in een werkstraf.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom kan de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.
Op grond van hetgeen omtrent de persoon van de veroordeelde ter terechtzitting is gebleken, zal het hof in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van deze vrijheidsstraf een taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te melden duur gelasten.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Verlengt de proeftijdals vermeld in het vonnis van de politierechter te Noord-Holland van 14 april 2014, parketnummer 15-700381-13, met een termijn van
één jaar.
Gelast de
tenuitvoerleggingvan de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Noord-Holland van 1 september 2014, parketnummer 15-810304-14, te weten van gevangenisstraf voor de duur van 27 dagen, te vervangen door:
een taakstraf in de vorm van een
werkstrafvoor de duur van
54 (vierenvijftig) uren,bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
27 (zevenentwintig) dagenhechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. R.A.F. Gerding en mr. A. van Verseveld, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Tilburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 juli 2016.
Mr. Gerding en mr. Van Verseveld zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen
=[.......]
.