Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vrouw die vervangende toestemming vraagt voor het aanvragen van reisdocumenten voor haar minderjarige kind en om met het kind op vakantie naar Brazilië te gaan. De vrouw is op 8 maart 2016 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 9 december 2015, waarin haar verzoek tot het aanvragen van reisdocumenten werd afgewezen. De man, de vader van het kind, heeft op 25 april 2016 een verweerschrift ingediend en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen. Tijdens de zitting op 6 juni 2016 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten, en is ook een gezinsmanager van de GI en een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig geweest.
De vrouw stelt dat het in het belang van het kind is om haar Braziliaanse familie te leren kennen en dat het kind over reisdocumenten moet beschikken om te kunnen reizen. De man daarentegen vreest dat de vrouw na de reis niet meer naar Nederland zal terugkeren, wat hij onderbouwt met verschillende argumenten, waaronder de psychische gesteldheid van de vrouw en eerdere conflicten over het gezag. De Raad voor de Kinderbescherming kan geen advies geven over de situatie, terwijl de GI aangeeft dat het goed gaat met het kind.
Het hof overweegt dat de vrouw ontvankelijk is in haar verzoek, maar dat de vrees van de man niet ongegrond is. Het hof concludeert dat het in het belang van het kind onwenselijk is om de vrouw toestemming te verlenen voor de reis naar Brazilië. De verzoeken van de vrouw worden afgewezen en de bestreden beschikking wordt bekrachtigd.