ECLI:NL:GHAMS:2016:2980

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 juli 2016
Publicatiedatum
21 juli 2016
Zaaknummer
23-003982-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling medewerker Koninklijke Marechaussee voor medeplegen invoer cocaïne

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een medewerker van de Koninklijke Marechaussee, die was veroordeeld voor het medeplegen van de invoer van cocaïne. De verdachte, geboren in 1991 en thans gedetineerd, was betrokken bij de invoer van ongeveer 6 kilogram cocaïne op 21 maart 2015 te Schiphol. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 22 september 2015 vernietigd, waarbij de verdachte in eerste aanleg was veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een gevangenisstraf van zeven jaar geëist, maar het hof heeft uiteindelijk een straf van 48 maanden opgelegd, met aftrek van voorarrest.

De tenlastelegging omvatte twee feiten, waarbij de verdachte opzettelijk cocaïne binnen het grondgebied van Nederland had gebracht. Het hof sprak de verdachte vrij van het tweede feit, omdat de bewijsvoering onvoldoende was. Het hof oordeelde dat de verdachte, door zijn functie als rijksambtenaar, een bijzondere ambtsplicht had geschonden en misbruik had gemaakt van zijn positie. De ernst van het feit, de schadelijkheid van cocaïne en het schenden van het vertrouwen in de Koninklijke Marechaussee werden zwaar meegewogen in de strafmaat.

Het hof heeft de in beslag genomen voorwerpen verbeurd verklaard en onttrokken aan het verkeer. De uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin drie rechters zitting hadden. De zaak benadrukt de ernst van het misbruik van ambtelijke functies en de gevolgen daarvan voor de integriteit van de betrokken instantie.

Uitspraak

parketnummer: 23-003982-15
datum uitspraak: 22 juli 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 22 september 2015 in de strafzaak onder parketnummer 15‑820291-15 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
adres: [adres],
thans gedetineerd in PI Zuid West - De Dordtse Poorten te Dordrecht.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8 juli 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 21 maart 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (hieronder mede te verstaan invoer als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet), ongeveer 6 kilogram , in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, bij het begaan van welk strafbaar feit hij, verdachte een bijzondere ambtsplicht heeft geschonden en/of gebruik heeft gemaakt van macht en/of gelegenheid en/of middel hem door zijn ambt geschonken, immers heeft hij, verdachte als rijksambtenaar van de Koninklijke Marechaussee, onder meer belast met de bewaking en controle van (lands)grenzen op de luchthaven Schiphol, een tas van een koerier van verdovende middelen op airside op de luchthaven overgenomen teneinde deze door te geleiden naar landside, terwijl hij wist dat deze tas verdovende middelen bevatte;
2:
hij op of omstreeks 11 februari 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (hieronder mede te verstaan invoer als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, bij het begaan van welk strafbaar feit hij, verdachte een bijzondere ambtsplicht heeft geschonden en/of gebruik heeft gemaakt van macht en/of gelegenheid en/of middel hem door zijn ambt geschonken, immers heeft hij, verdachte als rijksambtenaar van de Koninklijke Marechaussee, onder meer belast met de bewaking en controle van (lands)grenzen op de luchthaven Schiphol, een tas van een koerier van verdovende middelen op airside op de luchthaven overgenomen teneinde deze door te geleiden naar landside, terwijl hij wist dat deze tas verdovende middelen bevatte.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof de verdachte vrij zal spreken van het onder 2 tenlastegelegde.

Vrijspraak

Feit 2 ziet op de invoer van cocaïne op 11 februari 2015. In het huis van medeverdachte [medeverdachte 1] zijn vluchtgegevens gevonden naar aanleiding waarvan medeverdachte [medeverdachte 2] is ondervraagd. [medeverdachte 2] heeft verklaard over een transport waarbij zij een pakketje van Sint Maarten naar Nederland heeft gebracht. Haar zou van tevoren gezegd zijn dat het om vloeistoffen/chemicaliën ging. Het pakket voelde volgens [medeverdachte 2] aan als een “pak suiker”. De door [medeverdachte 2] beschreven reis en overdracht van het pakketje vertonen grote overeenkomsten met de reis die [naam] kort daarna heeft gemaakt (feit 1). Deze sterke overeenkomsten zijn evenwel onvoldoende om tot een bewezenverklaring van feit 2 te komen, ook al omdat bij [medeverdachte 2] op 11 februari 2015 geen cocaïne is aangetroffen. Het hof zal de verdachte daarom vrijspreken van hetgeen de verdachte onder 2 is ten laste gelegd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 21 maart 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 6 kilogram cocaïne, bij het begaan van welk strafbaar feit hij, verdachte een bijzondere ambtsplicht heeft geschonden en gebruik heeft gemaakt van gelegenheid hem door zijn ambt geschonken, immers heeft hij, verdachte als rijksambtenaar van de Koninklijke Marechaussee, onder meer belast met de bewaking en controle van (lands)grenzen op de luchthaven Schiphol, een tas van een koerier van verdovende middelen op airside op de luchthaven overgenomen teneinde deze door te geleiden naar landside, terwijl hij wist dat deze tas verdovende middelen bevatte.
Hetgeen onder 1 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod waarbij hij als ambtenaar door het begaan van dat strafbare feit een bijzondere ambtsplicht schendt

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar met aftrek van voorarrest.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte en het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaar met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat uit dossierpagina 79 niet blijkt dat de verdachte is gewezen op zijn recht om een advocaat te consulteren en in ieder geval geen ondubbelzinnige afstand door verdachte van dat recht vermeldt. Dit dient gevolgen te hebben voor de strafmaat. Daarnaast wordt in vergelijkbare zaken een lagere straf opgelegd dan de rechtbank heeft gedaan. De verdachte werkte bij de KMAR bij de paspoortcontrole en niet als bestrijder van verdovende middelen. De raadsman verzoekt daarom een gevangenisstraf op te leggen van maximaal 30 maanden met aftrek van voorarrest, temeer daar de verdachte geen strafblad heeft.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich met anderen schuldig gemaakt aan de invoer van zes kilo cocaïne. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof, die ook nog eens verslavend werkt. Bovendien gaat de handel in cocaïne vaak gepaard met andere vormen van criminaliteit. De verdachte heeft hierbij misbruik gemaakt van zijn functie als medewerker van de Koninklijke Marechaussee. Dit rekent het hof de verdachte zeer aan, temeer daar - anders dan de raadsman stelt – mede het tot verdachtes verantwoordelijkheid behoorde dat cocaïne op Schiphol wordt onderschept. Door zijn handelswijze heeft de verdachte het vertrouwen dat in hem als medewerker van de Koninklijke Marechaussee wordt gesteld op grove wijze beschaamd en de integriteit van de Koninklijke Marechaussee op Schiphol ernstig geschaad.
Het hof heeft kennisgenomen van het de verdachte betreffende uittreksel Justitiële Documentatie van 20 juni 2016 waaruit volgt dat de verdachte niet eerder met justitie en politie in aanraking is geweest.
Wat betreft de door de raadsman gestelde schending van het consultatierecht met betrekking tot de door de verdachte afgelegde verklaring opgenomen in het proces-verbaal van bevindingen op dossierpagina 79 overweegt het hof dat in het midden kan blijven of dit recht geschonden is, nu dit proces-verbaal niet voor het bewijs zal worden gebezigd. Ten overvloede merkt het hof op dat de verdachte voorafgaand aan zijn eerste verhoor overleg heeft gevoerd met een raadsman (dossierpagina 303).
Nu het hof tot een vrijspraak komt voor het onder 2 tenlastegelegde is een straf in de orde van grootte zoals door de advocaat-generaal gevorderd niet aan de orde. Gelet op het voorgaande acht het hof, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Het onder 1 ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan met behulp van de hierna te noemen in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen. Zij behoren de verdachte toe. Zij zullen daarom worden verbeurd verklaard.
Het onder 1 ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan met behulp van het hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp. Het zal aan het verkeer worden onttrokken aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 33, 33a, 36b, 36c en 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
48 (achtenveertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
een blauwe telefoon van het merk Apple (iPhone 5)
een zwarte telefoon van het merk Nokia
een groen-zwartkleurige sporttas.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een deel van een document, waarop een plattegrond is weergegeven.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.F.J.M. de Werd, mr. J.H.C. van Ginhoven en mr. M. Iedema, in tegenwoordigheid van mr. A.M.R. Karsemeijer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 juli 2016.
[........]
.