ECLI:NL:GHAMS:2016:3301

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 augustus 2016
Publicatiedatum
15 augustus 2016
Zaaknummer
23-000209-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis kantonrechter inzake overtreding van de Algemene Plaatselijke Verordening Amsterdam 2008

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Suriname, was beschuldigd van het zich ophouden op de weg met de intentie om middelen als bedoeld in de Opiumwet aan te bieden. De tenlastelegging betrof een incident op 17 januari 2015 op het Rembrandtplein in Amsterdam. Tijdens de zitting op 27 juli 2016 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging gehoord. De advocaat-generaal stelde dat de verdachte een taakstraf moest krijgen, terwijl de verdediging vroeg om geen onvoorwaardelijke hechtenis op te leggen, gezien de positieve ontwikkeling in het leven van de verdachte. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de overtreding van artikel 2.7 van de Algemene Plaatselijke Verordening Amsterdam 2008, maar heeft besloten geen straf of maatregel op te leggen. Dit besluit is genomen in het licht van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die recentelijk stappen in de goede richting heeft gezet in zijn leven. Het hof heeft de eerdere veroordelingen van de verdachte in overweging genomen, maar concludeerde dat het opleggen van een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende sanctie niet wenselijk was, gezien de positieve veranderingen in zijn gedrag en de ondersteuning die hij ontvangt.

Uitspraak

parketnummer: 23-000209-16
datum uitspraak: 10 augustus 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 12 januari 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-083880-15 tegen
[verdachte],
geboren te distrikt [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1969,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van
27 juli 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 17 januari 2015 te Amsterdam zich op en/of aan de weg, te weten het Rembrandtplein, heeft opgehouden, terwijl aannemelijk is, dat zulks gebeurde om middelen als
bedoeld in art. 2 of 3 van de Opiumwet althans daarop gelijkende waar, en/of slaapmiddelen en/of kalmeringsmiddelen en/of stimulerende middelen of daarop gelijkende waar te kopen en/of te koop
aan te bieden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 395a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 17 januari 2015 te Amsterdam zich op de weg, te weten het Rembrandtplein, heeft opgehouden, terwijl aannemelijk is dat zulks gebeurde om middelen als bedoeld in art. 2 of 3 van de Opiumwet, althans daarop gelijkende waar, te koop aan te bieden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
overtreding van het bepaalde in artikel 2.7, tweede lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Amsterdam 2008.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf of maatregel

De kantonrechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot hechtenis voor de duur van 4 weken.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Opmerking vooraf
Het hof merkt op deze plaats op dat op de terechtzitting van 27 juli 2016 zeventien zaken, waaronder begrepen de onderhavige, tegen de verdachte gelijktijdig (doch niet gevoegd) zijn behandeld en dat de verdachte bij arresten van heden in zestien zaken schuldig wordt verklaard aan het daarin tenlastegelegde.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de strafoplegging van de verdachte mede ten doel dient te hebben hem ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan dergelijke overtredingen schuldig te maken. Om die reden heeft de advocaat-generaal in één van de zeventien gelijktijdig in hoger beroep behandelde strafzaken (te weten de zaak met parketnummer 23-000810-16) gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, alsmede tot een voorwaardelijke hechtenis voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren, waarbij als bijzondere voorwaarde een locatieverbod voor het zogenoemde Dealeroverlastgebied Amsterdam Centrum 1.0 dient te worden gesteld. De advocaat-generaal heeft in de overige strafzaken, waaronder de voorliggende zaak, gevorderd dat de verdachte met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht schuldig zal worden verklaard zonder oplegging van straf of maatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft het hof verzocht geen onvoorwaardelijke hechtenis aan de verdachte op te leggen, teneinde de door diverse instanties ingezette begeleidingstrajecten van de verdachte, in wiens leven een ommekeer lijkt te zijn opgetreden, niet te doorkruisen. Hij heeft er aandacht voor gevraagd dat de verdachte in een andere strafzaak bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van
10 oktober 2013 (het hof begrijpt: het vonnis gewezen onder parketnummer 10/701348-13) is veroordeeld tot een gedeeltelijk voorwaardelijke straf met een proeftijd van 2 jaren, aan welke voorwaardelijke straf – kort gezegd – als bijzondere voorwaarden zijn verbonden het naleven van een meldplicht bij de reclassering, het ondergaan van een behandeling en het verblijven in een instelling voor beschermd wonen. Bij vonnis van 1 oktober 2014 (het hof begrijpt: het vonnis gewezen onder parketnummer 13/701141-14) heeft de rechtbank Amsterdam de proeftijd verlengd met 1 jaar, zodat deze thans loopt tot 24 oktober 2016.
De raadsman heeft het hof thans verzocht de verdachte in één van de zeventien gelijktijdig in hoger beroep behandelde strafzaken te veroordelen tot een voorwaardelijke hechtenis met een proeftijd van
2 jaren en daaraan opnieuw de voornoemde bijzondere voorwaarden te verbinden, alsmede een locatieverbod voor het Wallengebied van Amsterdam. In de overige strafzaken is een taakstraf een passende sanctie, aldus de raadsman.
Oordeel van het hof
Het hof heeft bij de vraag naar de sanctietoepassing gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft in de binnenstad van Amsterdam (nep)drugs aangeboden aan passanten. Hij heeft hierdoor de openbare orde verstoord en gezorgd voor overlast en hinder.
Blijkens het de verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 13 juli 2016 is de verdachte vele malen eerder ter zake van soortgelijke feiten veroordeeld, zodat er in beginsel alle aanleiding is om over te gaan tot oplegging van de door de eerste rechter opgelegde onvoorwaardelijke vrijheidsstraf.
Het hof heeft bij de vraag naar de sanctietoepassing in het bijzonder nog gelet op de volgende stukken:
 een rapport van Tactus Reclassering Flevoland van 5 december 2014;
 een rapport van Tactus Reclassering Flevoland van 17 december 2014;
 een rapport van psychologisch onderzoek van drs. O. Stam, GZ-psycholoog van 1 februari 2015;
 een rapport van Tactus Reclassering Flevoland van 16 juli 2016;
 een brief van de raadsman van 24 juli 2016, met bijlagen.
Uit voornoemde stukken is het volgende gebleken.
De verdachte kampt met een lichte zwakzinnigheid. Deze beperking maakt dat de verdachte een zeer gering probleembesef en -inzicht heeft en dat hij vatbaar is voor beïnvloeding door personen uit de criminele dan wel gebruikerssfeer. Daarnaast hebben verdachtes cognitieve beperkingen een weerslag op zijn zeer beperkte ‘copingrepertoire’ dat voornamelijk bestaat uit vluchten: letterlijk weggaan, zich terugtrekken of vluchten in alcohol- of drugsgebruik. Daarnaast kent zijn persoonlijkheid antisociale trekken. De verdachte wordt veelal gemotiveerd vanuit zijn eigen directe behoeftes en legt daarbij een duidelijk egocentrisme en opportunisme aan de dag. Er is daarbij ook sprake van een gebrekkige gewetensfunctie en een gebrekkig inlevingsvermogen. Tot slot zijn bij hem problematisch alcoholgebruik, cannabisafhankelijkheid en cocaïnemisbruik aan de orde en lijdt of leed hij aan psychotische stoornissen ten gevolge van cocaïnegebruik. In het verleden is binnen verschillende juridische kaders getracht om het gedrag van de verdachte te veranderen en zijn recidivepatroon te doorbreken, waaronder de oplegging van een ISD-maatregel.
Sinds het onherroepelijk worden van het genoemde vonnis van 10 oktober 2013 staat de verdachte onder toezicht van Tactus Reclassering Flevoland. De verdachte recidiveerde meerdere malen binnen de toezichtsperiode en hield zich herhaaldelijk niet aan de bijzondere voorwaarden en afspraken.
De proeftijd is, zoals de raadsman met juistheid naar voren bracht, met een jaar verlengd, zodat deze tot 24 oktober 2016 zal lopen.
Op de terechtzitting in hoger beroep is het hof voorts het volgende gebleken.
De verdachte wordt thans ondersteund en begeleid door de Stichting Thuiszorg [bedrijfsnaam 1] (hierna: [bedrijfsnaam 1]), het Forensisch FACT-team van de Oostvaarderskliniek en Tactus Reclassering Flevoland. Tevens heeft een intakegesprek plaatsgevonden bij de instantie Kwintes te Almere om de mogelijkheid tot begeleid of beschermd wonen te onderzoeken. Bij de woningbouwvereniging in Almere is verder een aanvraag ingediend verdachtes eigen woning om te zetten in een beschermde woonvorm. Tot die tijd ontvangt de verdachte thuiszorg van [bedrijfsnaam 1]. De verdachte lijkt sinds maart 2016 stappen in de goede richting te zetten: hij werkt mee aan de door het FACT-team geboden begeleiding en werkt drie dagen per week bij de dagbesteding [bedrijfsnaam 2]. De verdachte functioneert binnen deze structuur redelijk stabiel. Met de verdachte is een mondelinge afspraak gemaakt dat hij niet meer in Amsterdam zal komen.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep benadrukt dat hij zijn woning en zijn werk wil behouden.
Hoewel nog met enige reserve constateert het hof op grond van het bovenstaande dat zich sinds een aantal maanden een kentering in het leven van de verdachte lijkt te hebben voorgedaan, waarmee het eerdere – negatieve – patroon lijkt te zijn doorbroken. Deze ontwikkeling vindt in zoverre weerklank in het genoemde uittreksel uit de Justitiële Documentatie dat daaruit kan worden afgeleid dat de verdachte na 16 februari 2016 geen strafbare feiten heeft begaan die ter kennis van justitie zijn gekomen.
Het hof acht het voorts niet wenselijk dat de kentering die zich in het leven van de verdachte lijkt te hebben voorgedaan teniet wordt gedaan door een strafoplegging die (hernieuwde) vrijheidsbeneming met zich brengt. Daarom zal het hof – zoals gevorderd door de advocaat-generaal en anders dan de eerste rechters – in dit bijzondere geval in géén van de zestien zaken waarin de verdachte heden schuldig wordt verklaard overgaan tot het opleggen van een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende sanctie.
Omwille van de duidelijkheid voor de verdachte zal in één de zestien zaken, te weten de zaak met het parketnummer 23-003673-15, een werkstraf worden opgelegd, alsook een voorwaardelijke hechtenis van serieus te nemen omvang, teneinde de verdachte de ernst van het feit duidelijk te maken en hem er voorts ten langen leste van te weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan strafbare feiten.
Daaraan zal als bijzondere voorwaarde worden gekoppeld dat de verdachte zich gedurende de proeftijd niet in het Dealeroverlastgebied Amsterdam Centrum 1.0 begeeft, alsook voorwaarden die vergelijkbaar zijn met de voorwaarden die bij vonnis van 10 oktober 2013 zijn gesteld, omdat het hof het geraden acht dat de verdachte ook na 24 oktober 2016 in het bestaande verplichtende kader begeleid zal blijven worden, gelet op de nuttige werking die van die begeleiding thans uit lijkt te gaan.
In de andere vijftien zaken, waaronder de onderhavige, wordt het in het licht van al het voorgaande raadzaam geacht te bepalen dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het bewezen verklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. F.M.D. Aardema en mr. R.A.F. Gerding, in tegenwoordigheid van
mr. P.M. Huizenga, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
10 augustus 2016.