ECLI:NL:GHAMS:2016:3316

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 augustus 2016
Publicatiedatum
16 augustus 2016
Zaaknummer
200.173.983/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdverblijfplaats en zorgregeling voor minderjarige in hoger beroep

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van een minderjarige na een scheiding van de ouders. De zaak is in hoger beroep en betreft de beslissing van de rechtbank die eerder een zorgregeling had vastgesteld. De Raad voor de Kinderbescherming heeft op verzoek van het hof een onderzoek uitgevoerd naar de beste hoofdverblijfplaats voor de minderjarige en de mogelijkheden voor de zorgregeling tussen de ouders. De Raad adviseerde om de beslissing over de hoofdverblijfplaats zes maanden aan te houden om de resultaten van de hulpverlening af te wachten. Tijdens de zittingen hebben beide ouders, [X] en [Y], hun standpunten toegelicht en is er gesproken over mediation, maar deze bleek niet haalbaar. Uiteindelijk heeft het hof op 9 augustus 2016 beslist dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij [X] zal zijn, met een zorgregeling waarbij de minderjarige van vrijdagmiddag na school tot zondag 18.30 uur bij [Y] verblijft. De ouders zijn het erover eens dat deze regeling in het belang van de minderjarige is, gezien de woonsituatie en de beschikbaarheid van beide ouders. De beslissing houdt ook in dat [X] vervangende toestemming krijgt voor de inschrijving van de minderjarige op een school in [plaats A]. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad en de verdere verzoeken van partijen worden aangehouden voor een periode van drie maanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 9 augustus 2016
Zaaknummer: 200.173.983/01
Zaaknummers eerste aanleg: C15/223913 / FA RK 15/1720 en C/15/226070 / FA RK 15-2731
in de zaak in hoger beroep van:
[X] ,
wonende te [plaats A] ,
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. P.P. Hoyng te Haarlem,
tegen
[Y] ,
wonende te [plaats B] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. S. Rozemeijer te Velserbroek.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna [X] en [Y] genoemd.
1.2.
Verwezen wordt naar de beschikking van dit hof van 10 november 2015.
Bij die beschikking heeft het hof de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) verzocht een onderzoek te verrichten aan de hand van de volgende vragen:
- Welke hoofdverblijfplaats is het meest in het belang van [de minderjarige] ?
- Welke mogelijkheden zijn er voor de zorgregeling tussen [de minderjarige] en de ouder bij wie [de minderjarige] niet zijn hoofdverblijfplaats heeft?
- Wat zijn belemmerende factoren voor de zorgregeling? Zijn deze op te heffen? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn?
- Hoe dient aan de zorgregeling, ook wat frequentie betreft, in het belang van [de minderjarige] vorm gegeven te worden?
1.3.
De Raad heeft op 9 februari 2016 rapport uitgebracht. Daarin heeft de Raad - kort gezegd - geadviseerd de definitieve beslissing over de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] en de verdeling van de zorgtaken met zes maanden aan te houden zodat de resultaten van de hulpverlening kunnen worden afgewacht.
1.4.
[X] heeft op 19 februari 2016 en op 22 maart 2016 nadere stukken ingediend.
1.5.
[Y] heeft op 25 maart 2016 nadere stukken ingediend.
1.6.
De behandeling van de zaak is op 4 april 2016 ter zitting voortgezet. Tijdens die zitting hebben partijen zich bereid verklaard tot mediation bij de heer Y.W. Choy en heeft het hof de behandeling van de zaak in afwachting van de resultaten daarvan drie maanden aangehouden. Daarbij is bepaald dat, voor het geval mediation niet het gewenste resultaat heeft en niet tot oplossing van het geschil leidt, de mondelinge behandeling zal worden voortgezet op 30 juni 2016, met het verzoek aan de Raad voor die datum zo mogelijk nader schriftelijk te rapporteren en het hof te adviseren over de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] en de zorgregeling. Het verzoek van [Y] om met ingang van de datum van die zitting een voorlopige zorgregeling te bepalen, is ter zitting afgewezen.
1.7.
Bij brief van 2 mei 2016 heeft mr. Rozemeijer het hof medegedeeld dat de heer Choy uit gesprekken met partijen heeft geconcludeerd dat er geen basis is voor mediation. Voorts heeft hij aan de orde gesteld dat [Y] zich afvraagt welke hulpverlening de Raad thans geïndiceerd acht, voor wie en, als die hulpverlening niet wordt aanvaard, wat dit betekent voor het advies van de Raad.
Mr. Hoyng heeft bij brief van 4 mei 2016 medegedeeld dat het haar niet bekend is dat de heer Choy de conclusie heeft getrokken dat er geen basis is voor mediation. Verder heeft zij bezwaar gemaakt tegen de door mr. Rozemeijer geformuleerde aanvullende vragen aan de Raad.
Het hof heeft op 10 mei 2016 telefonisch aan partijen en de Raad medegedeeld dat het hof in dit stadium geen aanleiding ziet nadere vragen aan de Raad voor te leggen.
1.8.
De Raad heeft op 23 juni 2016 een aanvullend briefrapport ingediend van 22 juni 2016.
1.9.
De behandeling van de zaak is op 30 juni 2016 ter zitting voortgezet.
1.10.
Ter zitting zijn verschenen:
- [X] , bijgestaan door haar advocaat;
- [Y] , bijgestaan door haar advocaat;
- de heer R. Koops, vertegenwoordiger van de Raad (regio Noord-Holland, locatie Haarlem).

2.Verdere feiten

De Raad heeft in zijn briefrapport van 22 juni 2016 geadviseerd het verzoek van [X] tot bepaling van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij haar af te wijzen. Voorts heeft de Raad geadviseerd een zorgregeling vast te stellen inhoudende dat:
- [de minderjarige] van vrijdagmiddag na school tot zondag 18.30 uur bij [X] verblijft;
- [de minderjarige] bij [Y] verblijft in de weekenden waarin [X] moet werken;
- de feestdagen onderling worden verdeeld;
- [de minderjarige] tijdens de zomervakantie vier weken bij [X] verblijft en twee weken bij [Y] ;
- [de minderjarige] tijdens de herfstvakantie bij [X] verblijft;
- de kerstvakantie en de voorjaarsvakantie onderling worden verdeeld.

3.Beoordeling van het principaal en incidenteel hoger beroep

3.1.
De Raad heeft zich ter zitting gerefereerd aan zijn advies zoals vermeld in voornoemd briefrapport. Daartoe heeft de Raad aangevoerd dat de ouders beiden het beste voorhebben met [de minderjarige] en dat [de minderjarige] het bij hen beiden goed doet, maar dat [Y] de meest beschikbare ouder voor hem is. De Raad heeft daarbij aangetekend dat het advies niet in beton is gegoten en dat er ook argumenten zijn voor een andere keuze.
3.2.
Zoals reeds in de beschikking van 10 november 2015 is overwogen, zal het hof een zodanige beslissing nemen als hem in het belang van [de minderjarige] wenselijk voorkomt. De zaak dient daarbij naar de huidige situatie te worden beoordeeld. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de woonsituatie van partijen in respectievelijk [plaats B] en [plaats A] (inmiddels) een bestendig karakter heeft. Dit brengt mee dat het hof die situatie als vaststaand aanneemt en dat aan de beweegreden en/of noodzaak van [X] om naar [plaats A] te verhuizen geen zwaarwegende betekenis wordt toegekend, nu het actuele belang van [de minderjarige] een overweging van de eerste orde moet zijn.
3.3.
Het hof stelt vast dat partijen na hun uiteengaan in maart 2014 een vrijwel gelijke verdeling van de zorg zijn overeengekomen, waarbij [de minderjarige] van zondag 17.00 uur tot donderdag naar school bij [X] verblijft en van donderdagmiddag uit school tot zondagmiddag bij [Y] . Partijen zijn het erover eens dat die regeling te belastend voor [de minderjarige] is, althans zal worden. Vanwege de school van [de minderjarige] en het feit dat hij vanaf augustus 2016 leerplichtig is, zal die regeling tot een aanzienlijke reistijd leiden, hetgeen teveel onrust voor hem zal meebrengen. Partijen achten het beiden in het belang van [de minderjarige] dat een zorgregeling tussen hem en de niet verzorgende ouder wordt vastgesteld van vrijdagmiddag na school tot zondagavond 18.30 uur, waarbij [de minderjarige] op zondag om 17.00 uur zal hebben gegeten en door de andere ouder zal worden opgehaald.
Gezien de onderlinge samenhang tussen de verzoeken over en weer omtrent de hoofdverblijfplaats, de zorgregeling en het verlenen van vervangende toestemming tot inschrijving op een school zal het hof die verzoeken gezamenlijk behandelen.
Uit het onderzoek van de Raad blijkt dat de ouders beiden een geschikte indruk maken als opvoeder. Hun leefsituatie sluit aan op hetgeen [de minderjarige] nodig heeft en zij hebben hem beiden veel te bieden. [de minderjarige] heeft bij beide ouders een sociaal leven opgebouwd en het centrum van zijn sociale leven ligt niet specifiek bij één van hen. Uit het onderzoek blijkt verder dat het uitgangspunt van beide ouders en de Raad is een zo groot mogelijke balans in de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zodat [de minderjarige] optimaal kan profiteren van beide opvoedsituaties en opvoeders.
Gebleken is dat de werkzaamheden van [X] voor het grootste deel bestaan uit optredens en wat daarmee samenhangt. Verder is als onweersproken komen vast te staan dat de werkzaamheden van [X] ten tijde van de relatie van partijen met name in de weekenden plaatsvonden. Tegen die achtergrond heeft [X] met de door haar ingediende overzichten van haar werkzaamheden en haar toelichting daarop ter zitting genoegzaam onderbouwd dat het zwaartepunt van haar werkzaamheden ook nu nog in de weekenden ligt en dat het gelet op de aard van die werkzaamheden niet mogelijk is die naar andere dagen te verplaatsen. Daarmee staat vast dat de beschikbaarheid van [X] als verzorgende ouder in het weekend beperkt is. Het betoog van [Y] dat [X] in de weekenden een oppas kan inschakelen, maakt dat niet anders, nog daargelaten dat uit de verklaringen van partijen blijkt dat zij destijds voor ogen hebben gehad de zorg voor [de minderjarige] zoveel mogelijk zelf op zich te nemen. Tussen partijen is niet in geschil dat [X] haar werkzaamheden op doordeweekse dagen voor het grootste deel zelf kan indelen en dat zij in staat is die werkzaamheden te verrichten op de momenten waarop [de minderjarige] op school zit.
[Y] neemt thans de zorg voor [de minderjarige] in de weekenden op zich en niet gesteld of gebleken is dat zij daartoe in de toekomst niet in staat zal zijn. Verder leidt het hof uit haar verzoek in hoger beroep af dat [Y] ook op doordeweekse dagen in staat is de zorg voor [de minderjarige] op zich te nemen.
Onder de hiervoor genoemde omstandigheden is het hof van oordeel dat een situatie waarin [de minderjarige] gedurende de weekenden bij [Y] verblijft en waarbij een vakantie- en feestdagenregeling voor [Y] zal gelden die de Raad blijkens zijn advies voor [X] heeft beoogd, het meest tegemoet komt aan het belang van [de minderjarige] bij een zo gelijkwaardig mogelijk ouderschap van partijen. Dit geldt temeer nu een dergelijke regeling voor een groot deel aansluit bij de regeling die tot heden is uitgevoerd. Het hof gaat er daarbij van uit dat [de minderjarige] op vrijdag door [Y] van school wordt opgehaald en op zondagavond door [X] naar [plaats A] wordt gebracht.
De hiervoor genoemde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken brengt mee dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij [X] zal worden bepaald.
Het voorgaande leidt er voorts toe dat het hof aan [X] vervangende toestemming zal verlenen tot inschrijving van [de minderjarige] op een school in [plaats A] . [Y] heeft geen bezwaar gemaakt tegen de door [X] voorgedragen [basisschool b] te [plaats A] , zodat het hof dienovereenkomstig zal beslissen.
3.4.
[X] heeft het hof ter zitting verzocht de beslissing aan te houden op haar verzoek te bepalen dat ieder van partijen de kosten van [de minderjarige] draagt wanneer hij bij de betreffende ouder is, en het verzoek van [Y] te bepalen dat ieder van partijen de kosten van de feitelijke verzorging van [de minderjarige] draagt in de periode dat hij bij de betreffende ouder is en dat de overige kosten (van school, hobby’s, niet gedekte medische kosten en grote uitgaven zoals een fiets) worden gedeeld. Zij heeft verzocht partijen in de gelegenheid te stellen zich hierover nader schriftelijk uit te laten nu de verdeling van die kosten direct verband houdt met de beslissing van het hof over de hoofdverblijf van [de minderjarige] en de invulling van de zorgregeling. [Y] heeft het door [X] verzochte ter zitting onderschreven.
Het hof zal gezien het voorgaande de beslissing op voornoemde verzoeken aanhouden voor een periode van drie maanden en partijen in de gelegenheid stellen binnen twee weken na heden zich hierover nader schriftelijk uit te laten. Vervolgens krijgen partijen de gelegenheid binnen twee weken na ontvangst van de reactie van de andere partij daarop te reageren. Het hof is voornemens de beslissing op voormelde verzoeken in beginsel zonder nadere zitting af te doen.
3.5.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt de onderdelen 3.3., 3.4. en 3.7. van het dictum van de bestreden beschikking, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij [X] is;
verleent aan [X] vervangende toestemming tot inschrijving van [de minderjarige] op de [basisschool b] te [plaats A] ;
bepaalt dat [de minderjarige] in het kader van de reguliere zorgregeling bij [Y] zal verblijven van vrijdagmiddag na school tot zondag 18.30 uur, waarbij [de minderjarige] op vrijdag door [Y] uit school zal worden opgehaald en op zondagavond door [X] wordt opgehaald;
bepaalt dat [de minderjarige] tijdens de zomervakantie vier weken bij [Y] verblijft en twee weken bij [X] , dat [de minderjarige] tijdens de herfstvakantie bij [Y] verblijft dat de kerstvakantie, de voorjaarsvakantie en de overige feestdagen tussen partijen in onderling overleg bij helfte worden verdeeld;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt de beslissing op de verzoeken van partijen als vermeld onder 3.4 aan voor een periode van drie maanden en stelt partijen in de gelegenheid zich binnen twee weken na heden schriftelijk daarover nader uit te laten, alsmede over de reactie van de andere partij binnen twee weken na ontvangst daarvan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.G. Kemmers, A.V.T. de Bie en S.F.M. Wortmann in tegenwoordigheid van mr. B.J. Voerman als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 augustus 2016.