Het hof stelt vast dat partijen na hun uiteengaan in maart 2014 een vrijwel gelijke verdeling van de zorg zijn overeengekomen, waarbij [de minderjarige] van zondag 17.00 uur tot donderdag naar school bij [X] verblijft en van donderdagmiddag uit school tot zondagmiddag bij [Y] . Partijen zijn het erover eens dat die regeling te belastend voor [de minderjarige] is, althans zal worden. Vanwege de school van [de minderjarige] en het feit dat hij vanaf augustus 2016 leerplichtig is, zal die regeling tot een aanzienlijke reistijd leiden, hetgeen teveel onrust voor hem zal meebrengen. Partijen achten het beiden in het belang van [de minderjarige] dat een zorgregeling tussen hem en de niet verzorgende ouder wordt vastgesteld van vrijdagmiddag na school tot zondagavond 18.30 uur, waarbij [de minderjarige] op zondag om 17.00 uur zal hebben gegeten en door de andere ouder zal worden opgehaald.
Gezien de onderlinge samenhang tussen de verzoeken over en weer omtrent de hoofdverblijfplaats, de zorgregeling en het verlenen van vervangende toestemming tot inschrijving op een school zal het hof die verzoeken gezamenlijk behandelen.
Uit het onderzoek van de Raad blijkt dat de ouders beiden een geschikte indruk maken als opvoeder. Hun leefsituatie sluit aan op hetgeen [de minderjarige] nodig heeft en zij hebben hem beiden veel te bieden. [de minderjarige] heeft bij beide ouders een sociaal leven opgebouwd en het centrum van zijn sociale leven ligt niet specifiek bij één van hen. Uit het onderzoek blijkt verder dat het uitgangspunt van beide ouders en de Raad is een zo groot mogelijke balans in de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zodat [de minderjarige] optimaal kan profiteren van beide opvoedsituaties en opvoeders.
Gebleken is dat de werkzaamheden van [X] voor het grootste deel bestaan uit optredens en wat daarmee samenhangt. Verder is als onweersproken komen vast te staan dat de werkzaamheden van [X] ten tijde van de relatie van partijen met name in de weekenden plaatsvonden. Tegen die achtergrond heeft [X] met de door haar ingediende overzichten van haar werkzaamheden en haar toelichting daarop ter zitting genoegzaam onderbouwd dat het zwaartepunt van haar werkzaamheden ook nu nog in de weekenden ligt en dat het gelet op de aard van die werkzaamheden niet mogelijk is die naar andere dagen te verplaatsen. Daarmee staat vast dat de beschikbaarheid van [X] als verzorgende ouder in het weekend beperkt is. Het betoog van [Y] dat [X] in de weekenden een oppas kan inschakelen, maakt dat niet anders, nog daargelaten dat uit de verklaringen van partijen blijkt dat zij destijds voor ogen hebben gehad de zorg voor [de minderjarige] zoveel mogelijk zelf op zich te nemen. Tussen partijen is niet in geschil dat [X] haar werkzaamheden op doordeweekse dagen voor het grootste deel zelf kan indelen en dat zij in staat is die werkzaamheden te verrichten op de momenten waarop [de minderjarige] op school zit.
[Y] neemt thans de zorg voor [de minderjarige] in de weekenden op zich en niet gesteld of gebleken is dat zij daartoe in de toekomst niet in staat zal zijn. Verder leidt het hof uit haar verzoek in hoger beroep af dat [Y] ook op doordeweekse dagen in staat is de zorg voor [de minderjarige] op zich te nemen.
Onder de hiervoor genoemde omstandigheden is het hof van oordeel dat een situatie waarin [de minderjarige] gedurende de weekenden bij [Y] verblijft en waarbij een vakantie- en feestdagenregeling voor [Y] zal gelden die de Raad blijkens zijn advies voor [X] heeft beoogd, het meest tegemoet komt aan het belang van [de minderjarige] bij een zo gelijkwaardig mogelijk ouderschap van partijen. Dit geldt temeer nu een dergelijke regeling voor een groot deel aansluit bij de regeling die tot heden is uitgevoerd. Het hof gaat er daarbij van uit dat [de minderjarige] op vrijdag door [Y] van school wordt opgehaald en op zondagavond door [X] naar [plaats A] wordt gebracht.
De hiervoor genoemde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken brengt mee dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij [X] zal worden bepaald.
Het voorgaande leidt er voorts toe dat het hof aan [X] vervangende toestemming zal verlenen tot inschrijving van [de minderjarige] op een school in [plaats A] . [Y] heeft geen bezwaar gemaakt tegen de door [X] voorgedragen [basisschool b] te [plaats A] , zodat het hof dienovereenkomstig zal beslissen.