In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin de man werd verplicht om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn kinderen te betalen. De man is op 21 januari 2014 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 28 oktober 2015. De vrouw heeft op 2 maart 2016 een verweerschrift ingediend. De zaak is op 13 mei 2016 ter terechtzitting behandeld, waarbij beide partijen aanwezig waren met hun advocaten. De minderjarigen zijn in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken, maar hebben hiervan geen gebruik gemaakt.
De feiten van de zaak zijn als volgt: partijen zijn op 3 september 1993 gehuwd en zijn op 2 december 2005 gescheiden. Uit hun huwelijk zijn drie minderjarige kinderen geboren. Bij de echtscheidingsbeschikking is bepaald dat de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen dient te voldoen. De man verzoekt in hoger beroep om wijziging van de kinderbijdrage, omdat zijn financiële situatie is veranderd. Het hof heeft de draagkracht van de man en de vrouw beoordeeld en vastgesteld dat de gezamenlijke draagkracht van partijen onvoldoende is om in de behoefte van de kinderen te voorzien.
Het hof heeft geoordeeld dat de man met ingang van 1 januari 2015 een bijdrage van € 121,- per maand dient te betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. De bestreden beschikking is vernietigd en de zaak is opnieuw beoordeeld. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hof heeft het in hoger beroep meer of anders verzochte afgewezen.