In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door drie appellanten tegen twee geïntimeerden. De appellanten hebben in eerste aanleg een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland aangevochten, waarin de voorzieningenrechter hen in het gelijk stelde, maar de vordering tot betaling van een voorschot op contractueel verbeurde boetes afwees. De zaak draait om de verkoop van een onderneming, waarbij de verkoper zich heeft verbonden aan een non-concurrentiebeding. De appellanten stellen dat de geïntimeerden dit beding hebben overtreden door een concurrerende onderneming te starten binnen de afgesproken straal van 10 kilometer. De voorzieningenrechter oordeelde dat de nieuwe onderneming van de geïntimeerden zich niet binnen het verbodsgebied bevond, wat door de appellanten werd betwist. Het hof heeft de feiten vastgesteld en geconcludeerd dat de geïntimeerden tot 27 juni 2016 artikel 10 van de koopovereenkomst hebben overtreden. Het hof heeft de vordering tot staken van de onderneming afgewezen, maar heeft de vordering tot betaling van een voorschot op de contractueel verbeurde boetes toegewezen, waarbij het hof het bedrag op € 75.000 heeft vastgesteld. De kosten van het geding in hoger beroep zijn voor rekening van de geïntimeerden. Het arrest is uitgesproken op 16 augustus 2016.